Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Kapenaar over den Oorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Kapenaar over den Oorlog

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op den avond van Dinsdag 15 Januari had zich in het kerkgebouw der Christ. Geref. gemeente te Utrecht eene overgroote schare verzameld, die in het ruime bedehuis geen plekje onbezet liet en opgekomen was uit belangstelling in de mededeelingen van den heer De Villiers Smeer, vroeger boer, later notaris te Prieska in de Kaapkolonie, die na de proclamatie, waarbij zijne woonplaats tot grondgebied der Republieken verklaard werd, zich bij de Boerenstrijdmacht had aangesloten en in den krijgsraad zitting gehad.
Na het zingen van Psalm 68: 1 opende Ds. H. M. van der Vegt de samenkomst met een inleidend woord en ging voor in het gebed. Terwijl do vergadering Psalm 72: 7 aanhief, beklom de heer De Villiers Smeer het spreekgestoelte tot het houden van eene boeiende lezing over de jongste gebeurtenissen in Zuid-Afrika.
Spreker begon met het nagaan der vroegste oorzaken van de veete tusschen het Hollandsche en Engelsche element, die in dezen krijg tot eene zoo geweldige uitbarsting was gekomen. Nadat Hollanders in 1605 de eerste kolonie aan de Kaap gesticht en vervolgens het land tot steeds grooteren bloei gebracht hadden, moest de Kaapkolonie in 1801 door Holland aan Engeland worden afgestaan. Van dat oogenblik at hebben de Engelschen door voortdurende onderdrukking zich bij de Hollandsche bevolking gehaat gemaakt, zoodat in 1836 vele Boeren het Noorden introkken, o. a. de tegenwoordige President van Transvaal, de eerwaardige Paul Kruger. Natuurlijk moest ieder die aan den trek deelnam, zijne bezittingen in den steek laten of voor geringe prijzen van de hand doen. Zoo werd eene boerenplaats van reusachtige afmetingen in ’t district Victoria-West verkocht voor twee juk ossen. Maar dat alles lieten de trekkende Boeren liever varen dan hunne vrijheid. Zij trokken naar het destijds woeste Natal, en toen ook daar Engeland hen niet met rust liet, verder de groote woestijn in, de Vaalrivier over, en ontgonnen het land. Naarmate dit nieuwe gebied van onafhankelijke Boeren in bloei toenam, werd in de Kaapkolonie de verhouding tusschen de achtergebleven Boeren en de Engelschen steeds meer gespannen. De Hollandsche Afrikaanders, die zich eerst weinig met politiek hadden ingelaten en hun constitutie en wetten uit Engeland gedecreteerd kregen zonder in het Parlement op ook maar eenigszins met hun getalsterkte tegenover de Engelschen evenredige wijze te zijn vertegenwoordigd, begonnen te ontwaken. Een blad werd opgericht, de Afrikaansche Patriot, in hun eigen Afrikaansche taal gedrukt, dat thans in een Rhodes-blad is ontaard, maar in den eersten tijd door de Boeren veel werd gelezen en waarvan zelfs vele Boerentantes correspondent werden. In 1881 werd, onder leiding van J. H. Hofmeijer, de Afrikaander-bond gesticht, die ten doel had langs constitutioneelen weg te komen tot een vereenigd Zuid-Afrika onder eigen vlag. Werkelijk kreeg ten slotte, niettegenstaande groote tegenwerking van Engelsche zijde, de Afrikaander-bond eene — zij ’t dan ook kleine — meerderheid in het Parlement. Toen den Engelschen bleek dat ze hier niet tegenop konden, kwam bij Rhodes, Chamberlain en hunne trawanten het plan op den voorgrond om de vrije Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in bezit te krijgen. Daarom werden de uitlanders in Transvaal opgezet om zich tot de Britsche regeering te wenden niet grieven tegen het Transvaalsche bestuur. Daarop volgden de onderhandelingen van 1899, die ten slotte Transvaal dwongen tot het bekende ultimatum, waarna op 13 October 1899 het eerste schot werd gelost.
Vervolgens zette spreker op duidelijke wijze den loop van den oorlog uiteen. Van de gebeurtenissen in Natal vóór, tijdens en na het beleg van Ladysmith, van den Boereninval in de Kaapkolonie, van de slagen bij Stormberg en Magersfontein werden de oorzaken en gevolgen behandeld en op menig hier in Nederland nog niet begrepen feit viel bij de voorstelling van den spreker, die de gebeurtenissen van nabij had gevolgd en dus alles in zijn natuurlijken samenhang kon mededeelen, een nieuw licht. Daarbij was gelegenheid om op te merken, hoe ver soms de Engelsche berichten, die in Europa werden verspreid, van de waarheid afweken. Het getal der Engelsche dooden en gewonden bij Magersfontein, voor zoover zij den dag na het gevecht nog op het slagveld lagen, bedroeg volgens telling door Pieter en Christiaan de Wet 5025, terwijl het slechts als omstreeks 800 à 900 werd overgeseind.
Nadat onder het zingen van Psalm 42: 5 en 7 eene collecte was gehouden voor het Christelijk Nationaal Boerencomité, verhaalde Spreker in ’t bijzonder de gebeurtenissen in zijne onmiddellijke omgeving, in het district Prieska. Toen daar voor eene uit het Zuiden naderende troepenmacht eene Boerenpatrouille van zeven man aan den Noorderoever der Oranjerivier was teruggetrokken, schoten de Britten van den Zuidelijken oever af op twee badende kinderen, verminkten een rustigen tachtigjarigen Kaffer en doodden ten slotte iets dat bij onderzoek een varken bleek te zijn. Dit schitterend wapenfeit werd aldus overgetelegrafeerd: „De Boeren werden van kopje tot kopje verdreven; hunne verliezen moeten zwaar geweest zijn.« Na de gevangenneming var Cronjé met 3000 man bij Paardeberg werden de Boerencommando’s uit de Kaapkolonie teruggeroepen. Spreker en zijn zoon besloten den aan de Republieken afgelegden eed te houden, trokken met de commando’s naar het Noorden en hebben al de op dien terugtocht geleverde gevechten, zooals o. a. bij Veertienstroomen, Klerksdorp, tot Pretoria toe, meegemaakt. In en dier slagen liep een Republikeinsche macht gevaar van door de Engelschen te worden afgesneden en moest bij het retireeren een Kruppkanon in den steek laten. Toen vrijwilligers werden gevraagd om het stuk te gaan halen, boden zich een commandant en twee jonge mannen van 18 jaar aan, waarvan Sprekers zoon één was, die ondereen vreeselijk Engelsch kruisvuur van drie kanten er in slaagden het kanon met acht paarden en tuig terug te brengen, zonder dat één man ook maar een schram had bekomen.
Vóórdat de Britten Pretoria bezetten, is de heer De Villiers Smeer nog op het laatste oogenblik uitgeweken naar Lorenco-Marquez en vandaar naar Nederland, om niet in Engelsche handen te vallen en dan als rebel behandeld te worden. Zijn eenige zoon was nog bij de strijdenden, maar niet te bereiken. Sinds Juli, toen de heer S. vertrokken is, heeft hij geen bericht van zijn zoon ontvangen en weet dus niet eens of deze nog op commando is of zich onder de dooden of gevangenen bevindt. Treffend was het slot van Sprekers rede: „Vijftien maanden zijn voorbij. Hoe vele kostbare levens zijn er niet verloren gegaan, hoe vele duizenden onzer dapperen zijn er niet gevangen en zitten op Ceylon en St. Helena! Bloemfontein, Pretoria, Johannesburg enz. in de handen der Engelschen! En nog is het niet uit. Neen, onze broeders staan nog ten strijde en die kleine Gideonsbende maakt het den Britten meer lastig dan ooit. Nu leeren onze mannen het eerst verstaan, dat het niet de groote legermachten zijn, die de overwinning behalen, maar de kleine bende, die oprekt in de kracht en mogendheid des Heeren der Heirscharen. Wij weten het bij ondervinding, dat slechts het zuiver goud het vuur doorstaan kan. Zoo is het ook met onze broeders, die nu nog strijden: zij zijn beproefd door het vuur van ’s vijands zwaard, zij zijn gelouterd, ons volk in Transvaal is gezuiverd, en degenen die daar nu nog vechten, zijn de helden die tot den laatsten bloeddroppel geven voor de vrijheid van hun land en volk, die reeds van vroegere eeuwen af met bloed betaald is. Zij strijden in den naam huns Heeren, met de overtuiging dat de Rechter der gansche aarde zekerlijk recht zal doen en op Zijnen tijd en op Zijne wijze de zegepraal geven zal. En wie weet of de morgenstond niet reeds is aangebroken na den donkeren nacht?
»De strijd die daar nu gestreden wordt, is de worsteling die beslissen zal over de toekomst van ons land en volk.
„De tijd nadert en is wellicht reeds aangebroken, dat Engeland zal inzien, dat het voor altijd het vriend- en bondgenootschap der Republieken niet alleen, maar van het gansche Hollandsche element verloren heeft, — dat het iets verloren heeft, waar al het goud van Transvaal niet tegen opweegt. En al is het, dat wij tijdelijk misschien zullen moeten bukken, — als de dag komt — en komen zal hij!— dat vreemde troepen den grond van Engeland betreden zullen en de soldaten van Brittanje zich rondom hunne vestingen zullen verzamelen ter verdediging, als de oorlogsvlam over hun land woedt, evenals wij het gedaan hebben en nog doen rondom de heuvelen en bergpassen om onsdierbaar land te verdedigen; als de voetstappen van vreemde soldaten door Engelands straten zullen worden gehoord en zijn bodem nat zal wezen van het bloed zijner soldaten; als de beker, die nu door hem aan onze lippen wordt opgedrongen, aan zijne lippen staat, ja, dan eerst zal het zich herinneren het onschuldig bloed der Boeren in Zuid-Afrika gestort; maar het zal te laat zijn. »Doch Engeland heelt nog veel meer verloren dan het leven zijner duizenden soldaten: het heeft zijne eer verloren onder de rijen der volkeren. Engeland staat thans naakt voor de natiën met den mantel der aangematigde deugd en beschaving, waarin het zich gewikkeld had, aan flarden gescheurd. Het staat voor de beschaafde wereld met dit brandmerk op het voorhoofd: „een huichelaar onder de volken!" „En, mijne vrienden, de mannen die dezen oorlog bewerkt hebben, zijn Rhodes, Chamberlain en Milner. Zij zullen voorbijgaan — misschien bereiken zij nog het goud en de eer, waarnaar zij gestreeld hebben, maar dan zullen zij verdwijnen. Doch weest hiervan verzekerd: het jonge Hollandsch-Afrikaansche volk, dat nu leeft en nu geboren wordt in deze dagen van angst en vervolging, en dat thans terneder ligt met bloed op zijn voorhoofd, als doopwater dat zijne oogen bezwaart — dat jonge volk, zeg ik, zal leven en vooruitgaan; het zal wassen met de eeuwen en de toekomst behoort aan hem.
»En hiermede, mijne vrienden, eindig ik. Het doet mij genoegen dat gij met zooveel geduld naar mijne zwakke, eenvoudige voorstelling geluisterd hebt. Vergeeft mij het gebrekkige en ontoepasselijke er van. Gaarne zou ik meer willen zeggen; doch daar is een tijd om te komen en ecu tijd om te gaan, en die laatste is nu aangebroken.
»Ontvangt mijnen hartelijken dank voor de aangename ontvangst te dezer plaatse. Met blijde herinnering denk ik terug aan dezen genoegelijken avond in uw midden doorgebracht. De liefde en deelneming in ons lot, die wij als ballingen van u genoten hebben en nog dagelijks genieten, kunnen wij nooit vergoeden. De Heere vergelde het aan u; Hem zij de eer!
»De weldaad van uwe geëerbiedigde en zeer beminde Vorstin, om onzen grijzen Staatspresident veilig en ongestoord naar Nederland te doen overkomen, is eene weldaad niet alleen aan hem, maar gansch het volk der Republieken bewezen, en zal door ons tot in het verre nageslacht nog herdacht en geprezen worden. Waardeert dien kostbaren schat uit het huis van Oranje-Nassau u geschonken. Lang moge zij leven! Lang leve het volk van Nederland! »De Heere zegene u en behoede u. De Heere doe Zijn vriendelijk aangezicht over u lichten en zij u genadig. De Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede.
„En hiermede, geliefde broeders en zusters, neem ik afscheid van u allen. Zooals wij op dit oogenblik bij elkaar zijn, gebeurt het nooit weer. Wij roepen u dus als afscheidsgroet toe: Vaartwel! Tot wederziens! „Ik heb gezegd."
Hierna ging Spreker voor in het gebed voor de strijders op de Zuid-Afrikaansche slagvelden en liet zingen Psalm 146: 7 en 8, waarna de schare aan Spreker en de zijnen staande toezong Psalm 134: 3: „Dat ’s Heeren zegen op u daal’!"

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Een Kapenaar over den Oorlog

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1901

De Wekker | 4 Pagina's