Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zien op Jezus (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zien op Jezus (I)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, dewelke voor de vreugde, die hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God.” Hebreën 12 : 2.

Naar aloud gebruik wordt schier overal, gedurende zes of zeven weken voor Paschen, des Zondags de gemeente bepaald bij een of ander gedeelte uit de lijdensgeschiedenis van den Heere Jezus. Men noemt dit tijdvak gewoonlijk de „lijdensweken”, met het oog op de stof welke dan in de gemeente behandeld wordt. In den regel zijn dit voor de gemeente zeer gewilde onderwerpen. En terecht, want zoo ergens, dan wordt daarin verklaard de uitgebreide beteekenis van het apostolisch woord: »Gij zijt duur gekocht.”
Aan rijkdom van stof en aan groote verscheidenheid ontbreekt het dan den predikers van het Woord Gods niet. Een kundig en goed onderwezen leeraar houdt er rekening mede, dat hij elk jaar bij vernieuwing tot deze taak geroepen wordt, en de geschiedenis van ’s Heeren lijden is rijk genoeg om dit elk jaar op andere wijze, naar een te voren vastgesteld plan, te ondernemen. Daarbij heeft de gemeente dit voordeel, dat zij dan niet altijd dezelfde gedeelten of stukken, maar gaandeweg een geheel te hooren krijgt. En een prediker wien het waarlijk er om te doen is om niet zichzelven, maar Christus te prediken, zal niet licht rijker en aangenamer stof vinden dan juist in wat met lijdensprediking noemt.
Als voorbeeld voor allen kan in dezen niemand beter genoemd worden dan Paulus. Hij toch schreef aan de gemeente van Corinthe: „Ik heb niets voorgenomen onder u te weten dan Jezus Christus en dien gekruisigd.” Hij kende en begeerde geen anderen roem dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus. En wat kan meer tot aanbeveling van de Christusprediking strekken dan de woorden van den Heiland zelven, waar de Heere in Zijn gesprek met Nicodemus onder meer zegt: „En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.”
Geroepen om des Heeren getuigen te zijn, hebben al de apostelen daarmede allen na hen komenden dienaren des Heeren een voorbeeld gegeven om niet anders te prediken dan dien éénen Naam onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. De hierbovenstaande tekst is zooveel als een centraalpunt van geheel de apostolische prediking. Het onderwerp waarover het gaat; het doel dat daarmede wordt beoogd; de drangreden daarbij gebruikt; het verband waarin die woorden voorkomen, — alles wijst ons daarbij duidelijk aan, welk eene plaats Christus inneemt in de prediking Zijner met buitengewone gaven toegeruste dienaren.

Welk een groote en belangrijke wolk der getuigen heeft de heilige schrijver van de Hebreën in het elfde hoofdstuk opgenoemd. Welke uitnemende dingen staan ons van al die geloofshelden vermeld. Zij spreken nog door hunne daden, ook nadat zij gestorven zijn. En toch hoe uitnemend en voortreffelijk deze mannen zijn geweest, en hoe zij in geloof en in godzaligheid hebben uitgeblonken, allen zonder onderscheid waren menschen van gelijke beweging als alle anderen. Menschen met zwakheden en gebreken. Menschen die alleen uit genade, zonder eenige hunner verdiensten, moesten zalig worden. Alleen als getuigen kunnen zij optreden in betrekking tot hen die loopen in de Christelijke loopbaan. Nergens leest ge: ziet op Noach, op Abraham, op Mozes of op één der profeten. ’t Is alleen en uitsluitend: ziet op Jezus. En wel zóó, dat gij Hem aanmerkt als den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs.
Het Grieksche woord „archêgos”, hier door „overste” vertaald, beteekent ook auteur of beginner. In het tweede hoofdstuk van dezen brief komt het voor naast een ander woord, waar we lezen van den oversten (Beginner) Leidsman der zaligheid. Datzelfde woord beteekent iemand die de voornaamste, de eerste, het hoofd, de leidsman van een leger is. Sommigen hebben het vertaald „Princeps fidei”, dat wil zeggen een Vorst des geloofs. Christus, die de overste Leidsman of Beginner des geloofs is, wordt ook de Voleinder genoemd. Twee bijzondere en veelbeteekenende eeretitelen, welke op niemand dan alleen op Gods Zoon passen. Van welk eene groote beteekenis dit een en ander is, zal nader blijken. Bij een eenigszins uitgebreider bespreking, welke wij ons D.V. hebben voorgesteld van deze zoo zeer rijke tekst-woorden, moeten we van zelf komen tot beantwoording van de vraag, waarom en waartoe Paulus, dien we liefst voor den schrijver van dezen brief houden, zoo met nadruk de Hebreën opwekt en aanspoort om op Jezus te zien.
Dat aan het loopen in de Christelijke loopbaan veel verbonden is, bespraken we nog onlangs (zie No. 34 van „de Wekker”). Daarom spreken we daarover thans niet. Waarop het bij dat loopen vooral aankomt, en waar de heilige schrijver hier vooral nadruk op legt, is lijdzaamheid. De lijdzaamheid is van ’s menschen zijde het middel tot volharding. In het beoefenen van lijdzaamheid kan men onderscheiden a) zelfverloochening en b) verwachting. Tot het eerste behoort het afleggen van allen last, en tot het andere, waar we thans bijzonder de aandacht op gevestigd hebben, het „ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus.” Die in de loopbaan loopen, doen zulks om den prijs te verkrijgen. En ook dit is van het loopen in de Christelijke loopbaan niet af te denken. Natuurlijk niet in dien zin, alsof het bij de beoefening der godzaligheid er om ging om den hemel te verdienen; dat zij verre. Dit is nu éénmaal van ’s menschen zijde onmogelijk. Geloofsgehoorzaamheid is en blijft altijd vrucht der liefde Gods in het hart uitgestort door den Heiligen Geest. Daarom getuigt Johannes: „Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.” Daar gaat het dus hier niet om. De vraag is: hoe zal men volharden om met lijdzaamheid in de loopbaan te loopen en wat kan de loopers in die loopbaan bijzonder tot aanmoediging en opwekking dienen? En als antwoord op die vraag lezen we hier: Ziet op Jezus.

Het is zoo geheel iets anders of men op Jezus als op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, dan of men op één Zijner onderdanen of discipelen ziet. Voorbeelden uit de menschen genomen zijn altijd hoogst gebrekkig. De beste en de uitnemendste heeft nog maar een klein beginsel van hetgeen in Christus volmaakt is. Al wat menschen deden en geweest zijn, hadden zij te danken aan de vrije genade Gods. Christus daarentegen was zonder zonde, „heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden.” God en mensch in eenigheid Zijns persoons. Naar Zijne menschelijke natuur den broederen in alles gelijk geworden uitgenomen de zonde.
De weg des levens, dien de geloovigen hebben te bewandelen, is een weg van velerlei strijd en beproeving. De weg van Christus was een weg van Bethlehems kribbe tot op Golgotha, van het begin tot het einde, van louter vernedering, smaad en lijden. Een mensch komt van de ééne beproeving vaak tot de andere, en als de ééne moeielijkheid is doorleefd, volgt alweer de andere, maar wij weten als menschen in geen geval de dingen vooruit. Gods Zoon daarentegen, bij zijne omwandeling op aarde, wist uit kracht Zijner goddelijke natuur alles wat Hem te wachten stond. Allerduidelijkst heeft de Heere te voren al het lijden, ook den vreeselijken dood welke Hem treffen zou, voorzegd. En met die zelf bewustheid van Zijn vreeselijk lijden heeft Hij om de vreugde Hem voorgesteld, het kruis gedragen en schande veracht. Menschen zeggen zoo menigmaal: had ik dit of dat vooruit geweten, ik zou bezweken zijn in ’t gezicht van zooveel leed en smarte. Christus wist alles wat over Hem komen zoude. Bij Zijn laatsten opgang naar Jeruzalem sprak de Heere het onverholen uit, dat de Zoon des menschen veel moest lijden van de ouderlingen en overpriesteren en schriftgeleerden en gedood worden.
Aan al het lijden waaraan menschen onderworpen zijn, kunnen zij en wij als menschen niets veranderen. De Heere zal over ons brengen wat Hij over ons bescheiden heeft. Daarbij staat het vast, als er geen zonden waren, dan zou er ook geen lijden zijn, want alle lijden is een gevolg van de zonde. Gewillig of ongewillig, uw lijden moet ge dragen. Uw lot en uw leven is in de hand des Heeren. Hoe geheel anders was dit bij den Heere Jezus. Al wat Hij leed, leed Hij vrijwillig. Hij leed dit uitsluitend voor anderen. Zelf zonder zonde, kon Hij onmogelijk om eigen zonde lijden. Zijne vijanden rechters zijnde konden Hem van geen enkele zonde overtuigen. En toen de krijgsknechten in den hof kwamen en de handen naar Hem uitstrekten, werd Petrus, die met het zwaard sloeg, bestraft met de woorden: „Keer uw zwaard weder in zijne plaats, want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan“. En als bewijs dat de Man van smarten zich vrijwillig overgaf, voegde hij daaraan toe: „Of meent gij dat Ik mijnen Vader nu niet kan bidden en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten“? In dit licht der volkomen vrijwillige overgave en der volstrekte zelf bewustheid is Christus’ lijden een geheel eenig lijden en het zien op Hem als zoodanig een geheel eenig zien.

Als de overste Leidsman des geloofs gaat Hij al den Zijnen voor. Hij is de Koning, die aan de spitse treedt. Hij de groote Strijder, die overwinnen zal en overwonnen heeft, en die al de Zijnen met en door Hem doet overwinnen. Christus begon en eindigde Zijn leven gedurende den tijd Zijner vernedering met en in volmaakte gehoorzaamheid. Geheel zijn leven, Zijn denken, Zijn woorden, Zijn daden, ’t was alles in volmaakte overeenstemming met Gods heilige wet. Opgetreden als de Borge Zijns volks, moest Hij in en door volmaakte gehoorzaamheid, zoowel in het doen en onderhouden van de wet als in het lijden van de straf, een eeuwige gerechtigheid verwerven, waardoor Gods uitverkorenen voor eeuwig van den vloek ontheven, deelgenooten worden eener onuitsprekelijke en eeuwigdurende zaligheid.
Wij menschen denken al zoo licht dat we het zwaarste en het moeielijkste van het leven hebben, maar wat is het moeielijkste van onze loopbaan vergeleken bij hetgeen Jezus heeft geleden! Het lijden van een mensch kan zwaar, onbegrijpelijk zwaar zijn, maar toch, hoe aangrijpend en ontzettend ook, ge kunt de grenzen van dat lijden zien. En daarom, hoe deelnemend ook en met hoeveel belangstelling ge kennis neemt van het lijden van anderen, ge kunt daar niet op blijven zien. Ge komt er eenmaal aan uitgezien, aan uitgedacht en er over uitgesproken. Zoo is het met het lijden van den Heere Jezus niet. Daarvan kunt ge iets, en naarmate de Heilige Geest u komt in te leiden, veel zien, maar dat lijden kan door een nietig sterveling nooit worden doorgrond. Daarom ligt er in die aanwijzing: „ziende op Jezus” zulk een onpeilbare diepte, zulk een wonderbaar geheim, dat men daaraan nooit uitgezien, nooit uitgedacht of uitgesproken kan worden.
Dat zien op Hem, in den waren zin van het woord, is een geloovig zien, en alleen daaruit moet worden verklaard, dat in dit zien zooveel heil voor het zondaarshart gelegen is. En onwillekeurig leidt dit bij nadenken tot de zoo ernstige en gewichtige vraag, hoe het dan komt dat zoovelen op Jezus zien, naar het althans schijnt, zonder dat men iets gewaar wordt van datgene, dat op vrucht voor de eeuwigheid gelijkt. Immers aan duizenden wordt in de weken voor Paschen de lijdende Immanuel gepredikt, en groot is de menigte die alom van stuk tot stuk de behandeling van de lijdensgeschiedenis des Heeren volgt. En van die allen, die daaromtrent hunne belangstelling openbaren, kan immers worden gezegd dat zij op Jezus zien?
Vergeten we echter daarbij niet, dat er tusschen zien en zien nog een groot onderscheid kan bestaan. Wie zonder kennis van de kunst een kostbaar schilderstuk beziet, kan het meer of minder mooi en bekoorlijk vinden, maar de kenner van da kunst ziet in datzelfde stuk wat een ander er niet in zien kan. Er zijn menschen die geheel met de kerk en met alle kerkelijke instellingen hebben gebroken en dus niets van de kerk moeten hebben. Maar één ding is er waar ze nog iets mee kunnen doen. Ze willen nog iets van Jezus hebben. Maar in plaats van nu te luisteren naar de Christusprediking in de kerk, gaat men zien naar de zoogenaamde passiespelen is den schouwburg. Dan ziet men ook op Jezus. Maar hoe? Dat in Christenlanden zulke gruwelen worden geduld, is ontzettend. Dat men het heilige verlaagt tot spel, omer ijdele menschen mede te vermaken, is allervreselijkst. Maar ’t geschiedt, en dan nog wel met een zekere devotie van helschen oorsprong. En van hoe menigen kansel wordt een lijdensprediking gehoord, waarbij we natuurlijk niet denken aan het profane van een schouwburg, maar waarvan toch de hoofdinhoud neêrkomt op hetgeen we omschrijven kunnen met de stelling: Jezus een voorbeeld tot navolging. En als dan daarbij het lijden des Heeren wordt voorgesteld als het lijden van den voorbeeldigsten martelaar, dan stemmen we toe, dat ook bij zulk een prediking de hartstochten kunnen aangedaan worden; maar is dat een prediking die leidt tot het zien op Jezus gelijk het in onzen tekst wordt bedoeld? En wat nog sterker spreekt: als de Christus der Schriften, ook in de diepte Zijner vernedering en in de grootheid van Zijn lijden, naar den eisch des Woords wordt gepredikt, en de menschen zijn en blijven daarbij en daaronder geestelijk blind, hoe zullen ze dan op de rechte wijze op Hem zien? Daarom is noodig om juist te zien, vooreerst dat het Voorwerp, waar het om gaat, duidelijk en naar den eisch des Woords wordt voorgesteld, en in de tweede plaats dat de Heere door Zijnen Geest de oogen opene en het verstand verlichte. Anders mag men met zijn natuurlijk verstand op Jezus zien, maar het Godsgeheim dat in Hem is. Die de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs is, blijft verborgen.
De natuurlijke mensch verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Zien op Jezus (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1901

De Wekker | 4 Pagina's