Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoogmoed (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoogmoed (II)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vergeleek zich Socrates bij een paardenvlieg, die het edel maar trage paard gedurig steken moest om het op te wekken, hij noemde die roeping hem van de godheid gegeven, schoon en heerlijk. Hij mocht dat niet nalaten, want dan zou hij het bewijs geven door die ongehoorzaamheid niet aan een God te gelooven. Toch wist hij, dat dit juist hem haat en vervolging berokkende. Ook wij noemen het een van God opgelegden plicht te strijden tegen alles wat zonde is, niet alleen gelijk die misdreven wordt door de kinderen der wereld, maar ook tegen die, welke in de gemeente des Heeren zichtbaar worden. Is haar woord: »de rechtvaardige sla mij; het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn” (Ps. 141: 5), toch meenen wij, dat in onze toestanden vleitaal meer vrienden verwekt dan berisping. Hoe het zij, wij mogen niet ophouden op die zonde te wijzen, welke als een kanker voortvreet en de oorzaak is van alle ellenden. „God wederstaat de hoovaardigen„ (1 Petr. 5:5), daarom zal er nooit ware vrede, waarachtig geluk in de gemeenten zijn, zoolang de ootmoed voor God en de nederigheid voor de menschen wordt gemist. Zal de kerk des Heeren zich krachtig openbaren; zullen Jeruzalem’s muren worden gebouwd, dan moet het voorbeeld des Heeren, niet op de wijze van Rome’s paus, maar in waarheid des harten worden gevolgd en het aller lust worden om der heiligen voeten te wasschen.
Hoogmoed breekt op allerlei wijze door en maakt alle krachten en deelen des lichaams aan zich dienstbaar. De psalmist (18:28), de spreukendichter (21 : 4), de profeet Jesaja (37 : 23) spreken van »hoogheid der oogen”. In den oogopslag wil men voornaamheid openbaren of geringachting van anderen, De schrift spreekt (Jes. 3:16) van uitgestrekten hals, lonken met de oogen, en daarhenen treden al gaande en trippelende, van (Micha 2 : 3) zóó recht opgaan, enz. Niet weinig toont het de kleederdracht. Het Hebreeuwsche woord (bèged), »kleed”, is van een stam, welke beteekent »bedriegelijk en trouweloos handelen”. De beteekenis van het woord is merkwaardig en zegt, dat het kleed den mensch noodig is om hem gedurig daaraan te herinneren, dat hij bedriegelijk en trouweloos tegen God heeft gehandeld. Is het dan geene dwaasheid te pronken met hetgeen gij als bewijs moet dragen daarvan dat gij het evenbeeld Gods hebt verloren? Is het niet hetzelfde als wanneer een dief, wien de strop om den hals was gedaan, maar die pardon krijgt, met dien strop ging pronken of dat hij, die om zijn misdaad een brandmerk kreeg, op dat brandmerk zich met veel vertooning ging beroemen ? Een ander verheft zich op hooggeplaatste of rijke betrekkingen en noemt tot vervelens toe bij iedereen, aan wie hij verwant is, alsof hij zelf daarom ook maar eenigszins grooter was. Toch schijnt hij het te meenen en pronkt hij dus met veeren, welke de zijne niet zijn. De hoogmoed openbaart zich op vele andere wijzen in woorden. Men beroemt zich op hetgeen men heeft of weet of is en gevoelt niet hoe die snoeverij hem verlaagt. De hoogmoedige wil niet zelden een staat voeren, welke hem niet past en waardoor geringere beschaving of kennis des te meer als in tegenspraak met het uiterlijke in het daglicht treedt en bespottelijk maakt, niet zelden boven de krachten, zoodat ten laatste een val onvermijdelijk is.
Hoezeer waarschuwt tegen dat alles des Heeren woord. De Heere zegt (Jes. 13 :11): »Ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden en de hoovaardij der tirannen zal Ik vernederen”. De profeet Jeremia (13:17) klaagt: „zult gijlieden dat dan nog niet hooren, zoo zal mijne ziel in verborgene plaatsen weenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen”. Bij Ezechiël (7 : 24) lezen wij: »Ik zal de kwaadste der heidenen doen komen, die hunne huizen erfelijk bezitten zullen en zal den hoogmoed der sterken doen ophouden” en weerom (30 : 6 en 18): »zij zullen vallen en de hoovaardij harer sterkte zal nederdalen”. Hosea predikt (5:5): »Dies zal Israëls hoovaardij in zijn aangezicht getuigen en Israël en Efraïm zullen vallen door hunne ongerechtigheid;ook zal Juda met hen vallen”. Door Amos roept de Heere (6 : 8): »Ik heb een gruwel van Jakobs hoovaardij en Ik haat zijne paleizen; daarom zal ik de stad en hare volheid overleveren”. Zoo zouden wij kunnen voortgaan door de geheele Schrift heen, want tegen geene zonde heeft de Heere het zwaard der wrake zoo zeer opgeheven als tegen deze moeder der zonde.
Indien die vlieg u dan steekt of vanwege het rondvliegen u lastig is, zoo weet, dat het is om u te waarschuwen tegen hetgeen u ten verderve zou voeren. Indien het hart koud is, indien het geestelijk leven kwijnt. Br. en Zr.! beproeft uzelven dan eens, of misschien dezelfde slang, welke tot Eva sprak, u heeft verleid, maar weet ook dit, dat, indien gij na die zelfbeproeving zegt: »ik ben er vrij van; ik ben zoo ootmoedig en nederig”, de hoogmoed u verblind heeft.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Hoogmoed (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1901

De Wekker | 4 Pagina's