Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tekstverklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tekstverklaring

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Efez. 2 : 20.

Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste boeksteen.

De kerk van onzen Heere Jezus Christus wordt meermalen vergeleken bij een gebouw. Paulus zegt (1 Kor. 3 : 9) tot de gemeente: „Gods gebouw zijt gij” en Petrus (1 : 2, 5): „zoo wordt gij ook zelve als levende steenen, gebouwd tot een geestelijk huis”. Een gebouw, dat op een zandgrond is gebouwd, verdraagt de stormen en watervloeden niet, maar deze Godstempel is op een steenrots gevestigd, welke dezelfde Apostel (vs. 6) „een uitersten hoeksteen” noemt, „uitverkoren en dierbaar”. Deze is Christus Jezus, door den Psalmist reeds geprofeteerd als een, dien de bouwlieden verwierpen, een steen des aanstoots en een rots der ergernis voor de ongeloovigen.
Opdat Zijn Koninkrijk zoude komen, zond de Heere Zijne discipelen uit en zij predikten het evangelie. God wrocht mede en de Kerk des Heeren werd in onderscheidene deelen der aarde gevestigd. Hij gaf nevens de Apostelen onderscheidene gaven aan mannen door Hem geroepen en verschillende bedieningen. Zoo zegt Paulus in den brief aan de Efeziërs (4 :11): „dezelfde heeft gegeven sommigen tot Apostelen en sommigen tot profeten en sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders en leeraars”. Alzoo bedoelt hij ook in het bovenstaande vers, niet de Oud-Testamentische profeten, dan zoude hij ze eerst hebben genoemd, maar de Nieuw-Testamentische. Profeet is ieder die door Gods Geest bezield, van Hem getuigt. Een prediker kan profeet zijn, maar is het daarom niet altijd als hij op den kansel staat; hij is het dan alleen als hij waarlijk de mond Gods tot de gemeente is en hij gelooven mag met den Apostel, dat zijn woord waarlijk Gods woord is (1 Thess. 2:13).
De roeping dier van God gestelden is Christus Jezus te prediken en daardoor gemeenten te vormen en verder op te bouwen; in de eerste plaats dus om het ware fondament te leggen, waarop de heilige tempel zou kunnen verrijzen. Dat had Paulus onder anderen te Korinthe mogen doen gelijk hij zegt (1 : 3 : 10): „Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fondament gelegd en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe, hoe hij daarop bouwe; want niemand kan een ander fondament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus”. Hadden de apostelen en profeten nu zichzelven gelegd, hun werk zoude een gruwel zijn geweest voor God en onmogelijk kan Paulus in onzen tekst bedoeld hebben, dat die predikers zelve het fondament zouden zijn, alleen gesteund door den hoeksteen Jezus Christus. Waarom dan die beide onderscheiden? Christus heeft betuigd: Ik ben de waarheid (Joh. 14 : 6). Voor Pilatus legde Hij de vrijmoedige belijdenis af, Koning op het gebied der waarheid te zijn. De Apostelen betuigden: „de waarheid Christi is in mij” (2 Kor. 11 : 10). De verzekering dat genade en waarheid niet slechts door Hem is gegeven maar door Hem is geworden, gaf reeds de Dooper (Joh. 1 : 17). Gedurig wordt ons datzelfde omtrent den persoon des Heeren verzekerd.
Gelijk nu Christus in Zijn persoon en werk de waarheid Gods is, zoo wordt ook de leer des Evangelies de waarheid genoemd. Den persoon van Christus konden apostelen en profeten niet leggen, dat had God gedaan, maar zij konden de waarheid prediken en die van verschillende zijden beschouwen. Tot die waarheid behoorde de leer van den doodstaat des menschen, van Gods eeuwigen raad, van de verlossing, de dankbaarheid, het eeuwige leven. Maar van alle die stukken, in uwe belijdenis vervat, is Christus Jezus het middelpunt en de oorsprong en het einddoel. Daarom worden die getuigenissen der waarheid ook genoemd een fondament, zoo wilde Paulus (Rom. 15 : 20) „niet op een anders fondament bouwen”, niet daar waar reeds een ander Apostel had gepredikt, hij wilde, gelijk hij het nader verklaarde, „het evangelie verkondigen, niet waar Christus genoemd was. In Hebr. 6 spreekt hij van het „fondament van de bekeering van doode werken en van het geloof in God”. In 2 Tim. 2 : 19 verzekert hij: „het vaste fondament Gods staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent die Zijne zijn en: Een iegelijk, die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid”. De inhoud van de prediking der apostelen en profeten, van het volle evangelie en alle Zijne Gods-openbaringen en getuigenissen is het fondament, en dit zoude geen waarachtige steenrots zijn, indien niet Christus Jezus als de eenige naam der zaligheid werd erkend. Wij spreken van de levende woorden Gods en van het woord Gods is Christus het middelpunt; de Schrift in alle hare deelen is Christo-centrisch. Het ééne zuurdeeg door-zuurt de drie maten meels. Paulus noemt dus zichzelven niet een fondament, evenmin kon dat eenig apostel of profeet, hoe hoog begenadigd ook, doen. Dat ware Christus naar de kroon steken, maar naar de genade hem gegeven, konden zij dat leggen, dat is de volle waarheid Gods verkondigen en al wat zij mochten bouwen, moest samenbinden met den uitersten hoeksteen. Wat alles moest doortintelen was Christus Jezus. Zijn Geest alleen maakte wat de mensch deed tot eene daad Gods en des menschen woord tot Gods woord.
De rechte bijbellezer keert bij eiken tekst, welke het leven raakt, tot zichzelven in en begeert goddelijk licht over den toestand zijner ziel. Bij dit woord mag wel ieder prediker zichzelven afvragen: welk fondament leg ik voor de gemeente, en iedereen: welk ik voor mijzelven? Het baat den Roomschen niet oen kruis op de borst te dragen; het komt er op aan Christus in ons hart te hebben. Het helpt ons niet als wij op onze rechtzinnigheid, op onze goede werken, op onze vroomheid, of op onze bevinding den naam van Christus schrijven. Het komt op het wezen aan. De poort des hemels opent zich niet voor het woord: »Heere, Heere! hebben wij niet in Uwen naam geprofeteerd en in Uwen naam duivelen uitgeworpen en in Uwen naam vele krachten gedaan? (Mat. 7 : 22 v.), maar alleen op één enkel woord, zonder eenige bijvoeging en dat woord is de dierbare naam van onzen Heiland.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Tekstverklaring

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1901

De Wekker | 4 Pagina's