Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijk handelen (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijk handelen (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij alle kerkelijke handelingen wordt behalve kennis van kerkelijke bepalingen een goed oordeel vereischt. Twee of meer gevallen kunnen schijnbaar precies aan elkander gelijk zijn, terwijl er toch in ’t wezen der zaak een groot verschil is tusschen het ééne geval en het andere. Dat verschil kan bestaan in oorzaken, aanleiding, bijkomends omstandigheden, zoowel als m de openbaring van de zaak zelve. Petrus en Judas waren beide apostelen des Heeren. Beiden hadden zwaar gezondigd. Beiden toonen berouw over het bedreven kwaad, maar welk een groot onderscheid tusschen die beiden. Eenzijdigheid ook in het oordeelen is altijd verkeerd.
Er zijn menschen die alles met de wet klaar willen maken, maar zij vergeten wat het hoofdbeginsel is van de wet: de liefde. Anderen daarentegen zijn afkeerig van alle objectieviteit en laten zich uitsluitend leiden door hun gevoel. Laat ons dit met enkele voorbeelden trachten te verduidelijken. Men zal in een of andere gemeente een predikant beroepen. Dat is een kerkelijke handeling. Is er nu rekening te houden met de eischen en behoeften van de gemeente die beroepen zal, rekening te houden ook met de gaven en bekwaamheden van den persoon dien men beroepen zal, of moet men bij het beroepen van een leeraar maar afgaan op den indruk teweeggebracht door één of twee predikaties die men soms van zoo iemand heeft gehoord? Ieder gevoelt dat dit nog al wat verschilt, ’t Is toch niet tegen te spreken dat iedere plaatselijke gemeente haar eigenaardige behoeften heeft. Te zeggen: dit is voor alle gemeenten hetzelfde, wie voor A. goed is, moet ook te B. de gepaste persoon zijn, gaat in geen geval op. Zoo onverstandig en onzinnig hebben ook onze vaderen daarover nooit gedacht. Plaatselijke omstandigheden kunnen bijzondere eischen met zich brengen. Hiermede niet te rekenen heeft menige gemeente wel eens in ellende doen komen welke men zichzelve te wijten had.
Ook bij de verkiezing van ouderlingen en diakenen heeft men met algemeene, maar ook met bijzondere belangen en behoeften van de gemeente rekening te houden. Het apostolisch woord: »ijvert naar de beste gaven» is in dezen van zoo groote beteekenis. Was de keus altijd zoo ruim als zij nu niet zelden zeer beperkt is, dan zou het heel wat gemakkelijker zijn hier veel van te zeggen.
Allerongelukkigst is het als de gemeente bij de verkiezing van kerkeraadsleden geen rekening houdt vooreerst met hetgeen naar des Heeren woord in een ambtsdrager wordt vereischt, en in de tweede plaats met de bijzondere behoeften en belangen der gemeente. De vreeze Gods geopenbaard door een godzaligen en onbesproken wandel is zeer zeker datgene waarnaar allereerst dient gevraagd te worden. Maar hoe uitnemend en onmisbaar ook, ’t is op zichzelf genomen niet genoeg. Er moet ook eenige bekwaamheid zijn tot het ambt. Alle vrome en godzalige menschen zijn niet geschikt tot eene openbare ambtsbediening. Er moet roeping en bekwaamheid bijkomen. Een opziener moet de »kwaden« kunnen verdragen. Uiterst lichtgeraakte menschen zijn zeer geschikt om oorlog te maken, maar niet om bevorderlijk te zijn aan den vrede. Nu heeft nooit één persoon alle gaven alleen. Daarom is het zoo goed dat de een den ander aanvult en dat men zoo één geheel zoekt uit te maken. De één heeft dan deze, de ander een andere gave. Er is velerlei arbeid in en voor de gemeente te verrichten, ’t Is nuttig dat er verscheidenheid is van gaven, als het maar dezelfde Geest is welke zich daarbij en daarin openbaart. Allen zijn geen schoonschrijvers, allen zijn geen administrateurs, en toch is het zoo noodzakelijk dat alle officieele stukken welke van kerkeraadswege worden verzonden, in goed Nederlandsch en met nette, duidelijke hand worden geschreven. In een grooten kerkeraad behoeven allen niet als administrateur op te treden, maar toch is er in en voor iederen kerkeraad heel wat administratiewerk te verrichten. Berust dat niet in goede handen, dan kan daaruit allerlei verwarring en moeielijkheid ontstaan. Predikanten moeten voor hun optreden worden geëxamineerd, ouderlingen en diakenen komen geheel zonder examen tot hun ambt. Toch spreekt de H. S. van beproeven, en ’t ware wel wenschelijk dat alle ambtsdragers in Christus’ kerk eerst eens konden worden beproefd, of zij wel geschikt zijn tot bet heilig ambt waartoe de gemeente hen roept. In de praktijk stuit dit op allerlei bezwaren, maar te meer omzichtigheid wordt daarom vereischt bij het doen eener keuze.
Niet zelden gebeurt het dat men uitnemende krachten ongebruikt moet laten ter oorzake van bijkomende omstandigheden. Niet slechts met den man dien men verkiezen wil, maar ook met diens gezin en omstandigheden moet gerekend worden. Wie geroepen wordt om anderen te vermanen, moet zelve niet vermaand behoeven te worden. Wél is de beste en uitnemendste van alle dienaren nog verre van volmaakt te zijn, maar toch maakt het een groot verschil, of men met gepaste vrijmoedigheid kan optreden, dan of men in vreeze moet verkeeren dat anderen u zullen toevoegen: zie maar op uzelven.
Op de vraag: hoe groot moet een kerkeraad zijn? is geen vaste bepaling, noch in des Heeren Woord, noch in onze kerkelijke bepalingen. Alleen is er sprake van een »genoegzaam« getal. Te groot doet wel eens zuchten: »zooveel hoofden zooveel zinnen«. Te klein doet de arbeid wel eens te zwaar zijn. Bij gebrek aan beter moet men roeien met de riemen die men heeft. Met andere woorden: men is dan gehouden zich te bedienen van hetgeen de Heere geeft. Niet gewenscht is, het aantal diakenen grooter te doen zijn dan dat der ouderlingen. In zeer kleine gemeenten kan men soms moeielijk anders. Waar het anders, kan is het beter. Want al mogen volgens de Dordtsche kerkorde in kleine gemeenten ook de diakenen zitting hebben in den kerkeraad, toch verlieze men niet uit het oog dat hiermee het onderscheid in het ambt tusschen ouderlingen en diakenen niet wordt opgeheven. Daarbij kunnen er zoo licht conflicten ontstaan, als broeders diakenen de meerderheid hebben in een kerkeraad.
Meermalen is de vraag aan de orde geweest of familieleden met elkaar in één kerkeraad
zitting kunnen hebben. Een bepaalde wet die zulks verbiedt, is er niet, maar de praktijk heeft op deze vraag steeds geantwoord: bij uitzondering. Als regel is dit af te keuren. Men is dan niet; vrij tegenover elkaar. Een kerkeraad is wat anders als een familieraad. Bij een kerkeraad mag schijn noch schaduw zijn van wat men noemt partijdigheid. Men moet objectief en niet subjectief staan tegenover de dingen waarover men te oordeelen heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Kerkelijk handelen (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1901

De Wekker | 4 Pagina's