Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het allerschoonste kleed (II-Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het allerschoonste kleed (II-Slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Maar doet aan den Heere Jezus Christus”. Rom. 13:14a.

Zoo noodzakelijk als het is eenerzijds, zoo heerlijk is het anderzijds, wat de apostel hier op het oog heeft, en waartoe hij aandringt bij de Romeinen. Geeft een slecht, versleten, bevlekt, onoogelijk kleed een onaangenaam voorkomen, een weinig aantrekkelijke gedaante aan den mensch, geheel anders wordt geheel het voorkomen, als die bedelaarsplunje wordt verwisseld met ven vorstelijk gewaad. En toch de krachtigste beeldspraak en de levendigste voorstelling zou hier te kort schieten, als men daarmede wilde vergelijken de verandering in levensopenbaring hier door den apostel der heidenen geschetst in het afleggen van »de werken der duisternis” en het aandoen van den Heere Jezus Christus. In beeldspraak en fantasie kan men uitwendige toestanden en verhoudingen aanschouwelijk maken evenals de schilder on de beeldhouwer op doek, op hout of op steen met schoone verven en kunstig graveersel leven in de teekening tracht te brengen, maar het leven zelf is door gave, kunst oog genie aanschouwelijk te maken.
Nu wordt tot het aandoen van Christus geloof vereischt. Geloof is ondenkbaar zonder leven, en zoo komen we als van zelf tot de conclusie dat men hier met meer, met oneindig meer dan mat louter uitwendige verschijnselen te doen heeft. We kan ook het uitwendig zichtbare hier niet van afgedacht worden, maar al wat als zoodanig is waar te nemen is slechts gevolg van de hartveranderende en vernieuwende genade Gods. Vandaar dat alles wat op heiligmaking gelijkt, volstrekt dien naam niet verdient Tusschen farizeïsme en heiligmaking bestaat een hemelsbreed verschil. In het eerstgenoemde heerscht de dood, omdat Christus er in wordt gemist. Heiligmaking daarentegen, in den waren zin van het woord, is het naar buiten openbaren van hetgeen man inwendig, in, met en door Christus bezit. In Christus alleen is de levensgrond van alle geloovigen. Hij, en Hij alleen, is het leven, en die in Hem gelooft, die heeft het leven. »En dit is de getuigenis,« zoo schrijft Johannes, »namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijnen Zoon. Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet,« Zoo wordt dan ook duidelijk, welk eene onschatbare weldaad het is, waar een Paulus de Corinthiërs op wijst, als hij deze weldaad der geloovigen ontwikkelt en zegt: »Uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing.“
Om nu naar de meening en bedoeling dezer woorden Christus aan te doen, moet men door het geloof kracht uit Christus trekken en uit Zijne volheid ontvangen genade voor genade. Zoo wordt Gods kind door geloovige toeëigening van Christus en Zijne gerechtigheid geharnast en gewapend tegen de vurige pijlen van den Satan, tegen den vloek der wet, tegen het afzichtelijke zijner eigen vloek- en doemwaardige gedaante, welke alle vrijmoedigheid voor God en alle hoop op het eeuwige leven zon doen verliezen, indien men niet wist en verstond wat het zegt, in Christus volmaakt te zijn voor God. Is des Konings dochter geheel verheerlijkt inwendig, hoe meer zij als Christus’ Bruid het beeld en de gedaante van haren hemelschen Bruidegom tracht uit te drukken in een godzaligen wandel, hoe meer stof zij ook hebben zal om te roemen in den rijkdom van Hem die haar kocht met Zijn bloed. Dit wordt in de Heilige Schrift uitgedrukt met de woorden: »zichzelven reinigende gelijk Hij rein is,« en gaat gepaard met het aandoen van de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, verdragende elkander en vergevende de een den ander, zoo iemand tegen iemand eenige klachte heeft, gelijkerwijs ook Christus u vergeven heeft.
Wie alzoo den Heere Jezus Christus aandoet, moge verachtelijk zijn in de oogen van de kinderen der wereld, en moge onder »het uitvaagsel en afschrapsel« der maatschappij worden gerekend, maar in des Heeren Woord wordt allerduidelijkst gezegd en verzekerd, dat zij Gode welbehagelijk zijn. Zij zijn de gunstgenooten Gods, die de Heere zelf welgelukzalig prijst. Wees dan bij menschen veracht, maar wat nood, als ge bij God geëerd zijt? Wees zonder heerlijkheid en aantrekkelijkheid voor de wereld, gelijk Christus zelf, tijdens ’s Heeren omwandeling op aarde, door de groote meerderheid van Zijn eigen volk niet werd begeerd, maat wat zal eenmaal uw rijkdom, uw heerlijkheid op geheel eenige wijze aan ’t licht treden, als ge, deelend in deze weldaad, eens met alle de gekochten door Jezus’ bloed, in dat allerschoonste kleed van Christus en Zijne gerechtigheid zult staan aan de rechterhand van den Zoon des menschen, tegenover allen, die niets zullen hebben om hun afzichtelijke zondaarsgedaante te bedekken voor het aangezicht des Heeren, Daar iets van te mogen kennen en genieten, wat Christus‘ Bruid in het Hooglied zeggen doet: „Ik ben zwart doch liefelijk,“ gaat alle beschrijving te boven. Geen wonder dan ook, dat een Paulus, die door de genade Gods hem geschonken, zoo bijzonder is ingeleid in deze verborgenheid des geloofs, Christus zóózeer verhett, dat hij in de gemeente niets anders wenschte te weten, dan Jezus Christus en Dien gekruist. In Christus alleen is al zijn roem, al zijn hoop, al zijn kracht. Maakt de zonde den mensch tot een voorwerp van schande en schaamte, met Christus aangedaan en versierd, zijt ge onoverwinbaar voor elken vijand. Alles wat de mensch aanwendt en gebruikt om zich te versieren, zal eens vergaan met al het vergankelijke dezer zichtbare wereld, maar ’t kleed en ’t sieraad van den geloovige zal alle vuurproef doorstaan. Vrede met God te genieten als de vrucht der rechtvaardiging, is een allerzaligst genot, maar kan door de zonde zoo licht worden verstoord. En op de vraag: wat is tegen dit steeds dreigend gevaar het beste en tevens het eenige middel? kan moeielijk een beter, duidelijker en afdoender antwoord worden gegeven dan hetgeen we lezen in bovenstaande woorden.
Wie dit weet en verstaat, zal erkennen niet alleen, hoeveel dit aandoen van Christus beteekent, maar ook trachten dit kleed rein en heilig te bewaren. Satans toeleg is steeds om was het mogelijk, u geheel van dit kleed te berooven. Der wereld macht en invloed zijn er op uit om dit kleed te bevlekken, Uw zondige natuur aanvankelijk aan banden gelegd, wil altijd nog, evenals een gevangene, aan die banden ontkomen. Gelukt het voor een oogenblik, onder Gods toelating, dat Gods kind in de zonde, soms nog in zware zonde valt, dan blijven de gevolgen daarvan niet achterwege. Hoe bitter heeft een Petrus geweend en hoe veel heeft hij geleden, wegens de verloochening van zijnen Heere en Zaligmaker. Wie roekeloos en zorgeloos leeft en over de zonde zich minder bekommert, geeft anderen volkomen recht tot de vraag of er wel waarlijk genade aan den zoodanige is verheerlijkt. Christus is geen dienaar der zonde, en de werking en inwoning des Heiligen Geestes in den geloovige kan nooit anders dan van heiligenden invloed zijn op geheel het leven. Wat de apostel hier als een evangelischen eisch en als een Gode welbehagelijke roeping den Christenen voorschrijft, is tegelijkerlijd een weldaad, welke nog dieper ingedacht den geloovige tot verootmoediging roept voor het aangezicht des Heeren. Oordeel zelf. Van afkomst en nature zijt ge aan alle andere kinderen van Adam gelijk. Dan is er niets in of aan u,. waarmede of waardoor gij welbehagelijk kunt zijn voor den vlekkeloos Heilige, Uw vader was een Amoriet en uwe moeder, was een Hethietische. Zoo min een moorman zijn huid of een luipaard zijne vlekken kan veranderen, zoo min kunt gij goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen. Dood door de zonden en de misdaden, is het rechtvaardig voonis en de eeuwig geldende waarheid, welke geldt van alle kinderen Adams, in hun aller verbondshoofd aangemerkt. Maar nu in ’t voorbijgaan van zoo velen, naar Gods absolute vrijmacht, door God zelven gezocht en gezaligd, geroepen uit de duisternis en gebracht tot Gods wonderbaar licht — uitverkoren van voor de grondlegging der wereld, wedergeboren in den tijd, tot erfgenaam van God en medeërfgenaam van Christus verklaard, en dat alles ten koste van het bloed des Lams — versierd met de kleederen des heils, en aangedaan de mantel der gerechtigheid — wie zal dat alles naar waarde kunnen roemen en prijzen?
Hiervan bewust, was het alsof Paulus tot de Romeinen wilde zeggen: Christenen! houdt rekening met uw verheven staat, draagt zorg voor hetgeen u boven alles moet dierbaar zijn, en bedenkt dat ge eertijds duisternis waart, maar nu licht zijt; geworden in den Heere, en daarom ook geroepen om als kinderen des lichts te wandelen. Daarvan afkeerig te zijn zou in strijd zijn met uw eigen belang, in strijd, wat nog meer zegt, met het Woord des Heeren, in strijd ook met de natuur der goddelijke genade. Met uw eigen belang, want de verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vreezen. Al Gods beloften in Christus Jezus zijn verbonden aan de gehoorzaamheid des geloofs. Alleen dan noemt Christus u Zijn vriend, als gij doet wat Hij u gebiedt. Die zijn weg wél aanstelt, dien zal God Zijn heil doen zien, maar ook dien alleen. Afkeerig te zijn van hetgeen waartoe de Heere Zijn volk roept, is zóó geheel in strijd met geheel Gods Woord, dat zulk een praktijk geheel de Schrift voor onwaar verklaart. Al de voorbeelden der bijbelheiligen bevestigen, wat in zoo menige besliste uitspraak der Heilige Schrift wordt geleerd.
Den oprechten gaat het licht op in de duisternis. Alleen Gods heilig en eeuwig blijvend Woord blijft toetssteen voor geloof en wandel. Laat dit los, en feitelijk zijt ge aangeland bij hetgeen Pontius Pilatus’ belijdenis is, uitgedrukt in de vraag: Wat s waarheid?
Dit een en ander wel ingedacht en ernstig overwogen, handhaven we wat we boven deze tekstwoorden schreven, ter nadere omschrijving van hetgeen de apostel beoogt: „het allerschoonste kleed.” Dat kleed is Christus, die met Zijne duur verworven gerechtigheid al de ongerechtigheid Zijns volks bedekt. Dat kleed is dan ook een eenig kleed, met geen ander te vergelijken, door geen ander te vervangen. Eenig in oorsprong, eenig in waarde, eenig in heerlijkheid.
Eenig in oorsprong, want het is het door God gegeven kleed, waarin al Gods liefde en vrije gunst tot redding en behoudenis van verlorenen zich openbaart. Zelf kondt ge u van dit kleed niet voorzien, anderen konden het u onmogelijk geven, maar de Heere uw God gaf en geeft het u. Hij geeft het u in de openbaring van Zijn Woord door het evangelie dat u met deze onschatbare weldaad bekend maakt. Hij geeft het in de bediening Zijns Woords en der heilige Sacramenten, door de noodzakelijkheid, zoowel als de dierbaarheid van dat kleed u te doen voorstellen en daarbij van Zijne bereidwilligheid u te verzekeren, wat betreft de dadelijke toepassing van de zaak. Hij geeft dat kleed aan allen die de hand des geloofs naar hem uitstrekken en zeggen: Heere! Laat ook mij arme, onwaardige, alles verbeurd hebbende, met dit kleed worden versierd.
Eenig is dit hier aanbevolen kleed van Christus in waarde. Onberekenbaar groot is des zondaars schuld bij God. Onoverzienbaar zijn uwe ongerechtigheden waardoor ge overtreden hebt tegen uwen God. Al het goud dezer aarde, met al de schatten dezer wereld, met al de wetenschap van menschen zijn niet in staat ook maar iets van die schuld af te doen bij God. Met Christus en Zijne gerechtigheid bekleed, zijt ge vrijgemaakt van al uw schuld, gereinigd van al de onreinheid uwer overtredingen. Zoo vrij en zoo rein dat we vragen mogen: wie zal beschuldiging inbrengen tegen Gods uitverkorenen? Wie zal ook maar een enkele smet of vlek kunnen aanwijzen in en op dit door God zelf rein en heilig verklaarde kleed? Dat kan de Wet niet, want zij is door Christus volmaakt vervuld. Dat kan de duivel niet, want Christus heeft den duivel overwonnen.
Daarom is Christus ten laatste het kleed dat we eenig noemen in heerlijkheid. Met het verlies van Gods beeld verloor de mensch al zijn heerlijkheid, waarmede hij in den staat der rechtheid glansde en schitterde boven alle andere schepselen. Naar dat beeld herschapen in Christus Jezus, is de geloovige met de toegerekende gerechtigheid van Christus heerlijker nog dan Adam was met de oorspronkelijke gerechtigheid. Deze laatstgenoemde was verliesbaar, de toegerekende gerechtigheid is on verlies baar. Gelijk gij dan Christus Jezus den Heere hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem, geworteld en opgebouwd in Hem en bevestigd in het geloof. Dan zult ge een planting zijn van den hemelschen Vader, die niet zal uitgeroeid worden, om eenmaal in het wit en rein gewaad der heiligen in eeuwige heerlijkheid u te verlustigen in de zaligheid Gods. Daarop hopende met een levende hoop, zegt ge met een Paulus: „Ontbonden te worden en met Christus te zijn, is zeer verre het beste.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1901

De Wekker | 4 Pagina's

Het allerschoonste kleed (II-Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1901

De Wekker | 4 Pagina's