Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijk handelen (XVI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijk handelen (XVI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag volgt nu als van zelve: waaruit weet gij en waaruit kunt gij weten, of ge in dit uw belijden van te gelooven in de gemeenschap der heiligen waar of onwaar zijt voor God. Alvorens deze vraag te beantwoorden dient uitgemaakt, wat we door „heiligen“ in dit verband hebben te verstaan. Heilig in volstrekten zin van het woord is niet één mensch op aarde. Allen hebben gezondigd. Allen zijn van nature haters van God en van hun naasten. Het woord »heiligen“ wordt in de H. S. gebruikt van zaken of personen, die van gemeen tot een bijzonder gebruik waren afgezonderd. Gelijk men onderscheid maakt tusschen de kerk uitwendig in haar formeele openbaring en de kerk inwendig in haar wezen aangemerkt, en gelijk men onderscheid maakt tusschen uitwendige en inwendige of zaligmakende roeping, zoo is er ook onderscheid tusschen uitwendig en inwendig heilig zijn.
De beroemde Petrus Curtenius zegt ergens in één zijner godgeleerde werken: „Uitwendig zijn allen Christenbelijders, die zich van de afgoden en van den gemeenen hoop der wereld hebben afgezonderd, om den eenigen en waren God op eene statelijke wijze te dienen. Dus stelt Paulus het te recht gaan voor onrechtvaardigen, dat is voor de Heidenen, tegen het te recht gaan voor de Heiligen, welke waren de Christenen. 1 Cor. 6 : 1. — 1 Cor. 7 : 14 enz. Maar inwendig heilig zijn alleen de ware geloovigen. Deze zijn: „afgewasschen, geheiligd, gerechtvaardigd. 1 Cor. 6 : 11.“ Ongetwijfeld komt het woord „heiligen“ in de apostolische belijdenis voor in laatstgenoemden zin. Zoo ook gebruikt Paulus dit woord, als hij de gemeenten aanspreekt met den naam van „heilige broeders.“ Het staat echter niet aan den mensch om in het persoonlijk leven uit te maken, wie al of niet voor God gerechtvaardigd en geheiligd is. En wat betreft de kerk des Heeren in haar formeele openbaring, zal er gedurende deze bedeeling altijd kaf zijn onder het koorn, gelijk er geveinsden onder de oprechten zijn. Doch hoe ook opgevat, altijd doet het woord „heiligen“ in dit verband denken aan afgezonderden. Afgezonderd niet op grond van eenige menschelijke wet, maar op grond van Gods heilig Woord dat vermenging van het heilige met het onheilige, van het reine met het onreine verbiedt en veroordeelt. Allen die derhalve zich afzonderen van de wereld en den dienst der wereld en der zonde, om God te dienen en te verheerlijken — allen die met woord en daad toonen, dat zij van den dood zijn overgegaan in het leven, zijn heiligen in den zin als waarin dat woord in de H. S. en onze Christelijke geloofsbelijdenis voorkomt.
Zegt iemand, dat er groot verschil is zoowel in de beteekenis van het woord »gemeenschap“ als omtrent het woord „heiligen“, dan stemmen we dat aanstonds toe. Geloofsgemeenschap is nog wat anders als kerkelijke gemeenschap. Doch waar alle Christelijke kerken de apostolische geloofsbelijdenis hebben aanvaard, blijkt daaruit allerduidelijkst, dat we bij het meergenoemde artikel niet slechts aan kerkelijke maar aan geloofsgemeenschap hebben te denken. De vraag is dus ten laatste maar: wat belijdt ge, of liever nog, wat bedoelt ge met deze belijdenis? Niemand zegge: Ik geloof alleen in de gemeenschap der heiligen na dit leven, als alle geloovigen met Christus in heerlijkheid zullen opgenomen zijn. Zulk eene belijdenis zou lijnrecht ingaan tegen hetgeen de Heilige Schrift leert.
De gelijkenis door den Heere Jezus in Joh. 15 gebruikt om de gemeenschap tusschen Hem en Zijne geloovigen aan te duiden, leert ons zeer zeker wat anders. In 1 Cor. 12 ontwikkelt Paulus de gemeenschap der geloovigen in haar aard en natuur. Gebrekkig mag de gemeenschap zijn in dit leven, wat de oefening en praktijk betreft, maar zij bestaat desniettemin. Daaruit volgt, dat die gemeenschap niet denkbaar is zonder openbaring. Deze is tweeërlei: zichtbaar en onzichtbaar. Over het onzichtbare kan alleen de Heere oordeelen, die aller hart kent en die naar waarheid in het binnenste vraagt.
Het zichtbare der gemeenschap, beter gezegd nog het kenbare, is datgene wat ieder belijder dezer waarheid naar buiten openbaart. De Roomsche kerk vervloekt in haar belijdenis allen die niet instemmen met haar leer. Zij vervloekt ook allen die gelooven, dat een zondaar alleen door het geloof voor God wordt gerechtvaardigd. Christus’ kerk daarentegen bidt voor haar vervolgers, voor haar vijanden. Roomsch gereformeerdentoonen vrij algemeen, dat zij alleen gelooven in gemeenschap van hen, die van dezelfde gevoelens zijn als zij. Wie waarlijk Christelijk Gereformeerd is, kent geloofsgemeenschap die zich nog verder uitstrekt dan kerkelijke gemeenschap.
En zie hier het groot verschil in praktijk, als het op de vraag aankomt, wat kerkelijk handelen is. De één zegt: ge moogt en ge moet geen gemeenschap hebben met hen die niet van uw kerk zijn, terwijl de ander zegt: Bij behoud van kerkelijk beginsel strekt mijne liefde zich uit tot allen, van wat naam ook, die den Heere Jezus lief hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Kerkelijk handelen (XVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's