Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij te intrede des jaars

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij te intrede des jaars

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Het gras is verdord` en zijne bloem is afgevallen; maar het woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.” 1 Petrus 1 : 24b en 25a.

Al dat schoon en heerlijk groen, waarmede tot diep in den herfst Gods schepping versierd was, is verdwenen. Dor en doodsch is het aanzien der velden en van ’t geboomte in den wintertijd. Het groene gras verdord, de grasbloem afgevallen, de landen gedurig met sneeuw en de wateren met ijs bedekt.
Zoo komt uit het rijk der natuur de prediking der vergankelijkheid tot ons, met aangrijpenden ernst, als we die prediking verstaan in het licht der Heilige Schrift, die zegt: "alle vleesch is als gras.” Gelijk het teedere gras met ’s menschen voet wordt vertreden, en niet bestand is tegen de winterkoude, zoo is de mensch aan het gras des velds gelijk. Het jaar dat daar achter ons ligt, heeft het bij vernieuwing bewezen, dat het ééne geslacht gaat en het andere komt. Rijken en armen, sterken en zwakken, ouden en jongen, allen zijn we aan het gras en aan een bloem des velds gelijk. Als de wind er over gaat, dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren, en zelfs haar plaats wordt niet meer gevonden. Opgeschreven om éénmaal te sterven, gaat de mensch naar zijn eeuwig huis, zonder dat iemand da ure zijns doods weet. Eén wenk van den Almachtige, en uw kracht is gebroken, uwe heerlijkheid is vergaan! Eén wenk van Hem, in Wiens hand onze tijden, ons lot en ons leven is, en we zijn niet meer.
De tijd om te leven en te arbeiden op deze aarde duurt slechts kort. In dien korten tijd kan echter veel gebeuren. Het is Gods wijsheid, welke voor ons verborgen hield wat de toekomst in haar schoot verbergt, wat ons persoonlijk nog te wachten staat. Maar bij al het onzekere der toekomst, bij al het vergankelijke en onbestendige van dit leven, is één ding vast en zeker: wie niet wedergeboren is, zal het Koninkrijk Gods niet zien.
Voorspoed en tegenspoed, gezondheid en krankheid, vreugde en droefheid, alles wisselt voortdurend af, maar bij en onder dit alles blijkt steeds dat troost voor den mensch een eerste behoefte is. Dien troost zoeken de kinderen der wereld in datgene waarin nooit ware troost te vinden is. Al gewon iemand immers de gansche wereld, wat zou het baten als hij zijner ziel moet schade lijden? IJdele vreugd verdwijnt als rook en ijdele troost ontvalt bij den dood. En wee den mensch die onder het licht des evangelies heeft geleefd en op de groote zaligheid ons daarin voorgesteld geen acht heeft geslagen.
Tegenover al het vergankelijke van dit tijdelijke leven, is het voor de strijdende kerk des Heeren op aarde en voor ieder oprecht geloovige persoonlijk een onberekenbare troost, te weten dat het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.
Alle grootheid, alle eer en roem van menschen vergaat, alleen God is onveranderlijk. Onveranderlijk is God in Zijn wezen. Hij bestaat van eeuwigheid tot eeuwigheid, al zegt ook de goddelooze in zijn hart: er is geen God. Gelijk Gods bestaan, zoo wordt ook de waarheid en het goddelijk gezag van des Heeren Woord op allerlei wijze betwist, maar desniettegenstaande is de gansche wereld niet bij machte om Gods Woord en waarheid in leugen te veranderen. God handhaaft en bevestigt Zijn eigen Woord en heeft daartoe niet één schepsel van noode.
Dat Woord is rijk aan beloften, rijk aan ouderwijs en troost, voor allen die den Heere vreezen. Dat Woord alleen verspreidt licht in al de duisternis die ons omringt. Dat woord verlicht en verheldert zelfs de donkere doodsvallei. Mag dat Woord de staf zijn waar ge op steunt, dan zult ge staande blijven waar anderen vallen. Mag het uw regel en richtsnoer zijn voor geloof en wandel, dan zult ge met voorzichtigheid wandelen, gelijk het den kinderen des lichts betaamt, terwijl anderen roekeloos en zorgeloos in het kwaad vallen. Vertrouwt en verlaat gij u eenig en alleen op het Woord des Heeren, hoe hoog ge dan ook menschen acht die in godzaligheid, in wetenschap of waarin ook uitblinken, dan zult ge nimmer uw vertrouwen stellen op menschen, maar alleen op den Heere uwen God, en in dit vertrouwen zult ge nooit beschaamd worden. De waarheid en goddelijkheid van des Heeren Woord is proefhoudend bevonden, al de eeuwen door. Al Gods heiligen hebben daarop vertrouwd. Geld en goed kan u ontnomen worden, uw naam en uw eer kan worden aangerand, de grootste teleurstellingen en de smartelijkste verliezen kunnen u treffen, maar geen nood, als maar het Woord Gods de spijs mag zijn waarbij gij leeft. Hoe donker dan Gods weg moge wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vreezen. Oost noch West noch zandwoestijn doet ons meer of minder zijn: God is Hechter, die ’t baslist, die als aller Oppervoogd deez’ vernedert, dien verhoogt.
Wat het verstand van menschen noch engelen kon uitdenken, heeft God ons in Zijn heilig Woord geopenbaard. De beloofde Middelaar en Verlosser is gekomen, God heeft Zijnen Eeniggeboren Zoon niet gespaard, maar Dien gegeven aan de wereld, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Wat de natuur ons onmogelijk kan leeren, dat wordt ons in des Heeren Woord bekendgemaakt: dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken. De rolle des boeks is met Zijn Naam vervuld. In Hem is de verpersoonlijkte liefde Gods verschenen en op aarde geopenbaard. In Hem is raad en hulp, in Hem is verlossing van alle ongerechtigheid. In Hem is wijsheid en kracht. In Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk. Wie en wat Christus als Middelaar voor den zondaar is en zijn wil, hoe gij door Hem van vloek en toorn verlost, tot een kind Gods aangenomen, deelgenoot wordt der hemelsche erfenis, hoe Christus de Heere de overste Leidsman uwer zaligheid en Voleinder des geloofs is — dat alles vindt ge in des Heeren Woord.
Geen wonder dan ook, dat al Gods heiligen als om strijd de waarde en de dierbaarheid van dat Woord hebben geroemd. Geen wonder ook, dat nog steeds ieder kind des Heeren dat Woord lief heeft en bemint. Zeggen niet allen die God vreezen als met éénen mond: Heere! Uw Woord, ofschoon ik alles mis, is mij een licht om ’t donker op te klaren?
Niemand verwondere zich daarom, dat het een eerste gedachte is welke ons aantrekt en bekoort, nu we ons zetten om het eerste nummer van „de Wekker” voor dit pas begonnen jaar in gereedheid te brengen. Wij doen dit met herinnering aan hetgeen de apostel Petrus schrijft aan de geloovigen, de vreemdelingen verstrooid in onderscheidene landschappen, die deel hebben aan de verlossing door het dierbaar bloed van Christus en door dezen apostel worden opgewekt om elkander vuriglijk lief te hebben uit een rein hart. Daartoe is de tijd, wil Petrus zeggen, slechts kort, want alle vleesch is als gras. En op de vraag wat het gras ons dan leert, luidt het antwoord: »Het gras is verdord, en zijne bloem is afgevallen”. En wie zal zeggen, van hoe velen, die dit jaar nog met ons zijn ingetreden, aan het einde van dit jaar hetzelfde gezegd kan worden: hij en zij zijn als het gras verdord en afgevallen als een bloem op het veld! Bij de onzekerheid en onbestendigheid, bij al de moeite en het leed aan dit tijdelijk leven verbonden, bovenal met het oog op aller behoefte voor de eeuwigheid is dan ook niets noodzakelijker dan dit, dat het Woord des Heeren, dat eeuwig blijft, de staf zij waarop ga leunt, het licht waarbij ge voortreist het graf en de eeuwigheid tegemoet. Al wat we elkander kunnen toewenschen, is begrepen in dit ééne: Moge het Woord onzes Gods een licht op uw pad en een lamp voor uwen voet zijn. In dat Woord vindt de verlegene raad, de arme troost en verkwikking. Dat Woord wijst zondaren den weg aan tot behoudenis, het maakt ons bekend met den eenigen Naam onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. In dat Woord vindt ge oplossing van de allergewichtigste vraagstukken. Met dat Woord gewapend, kunt ge den booze wederstaan, de verzoekingen der wereld afkeeren en door de genade des Heiligen Geestes volharden in het geloof. In en door dat Woord spreekt de Heere tot ieder, die Hem vreest. Als dat Woord door den H. Geest u mag geopend worden, ziet ge de voetstappen der heiligen die u zijn voorgegaan door het land van tranen en worstelingen naar het hemelsche Jeruzalem. Dan verneemt ge daaruit niet slechts de stem der heilige profeten en apostelen, maar de stem van Hem die de Zijnen van eeuwigheid heeft liefgehad. Het kind, dat anders zoo vreesachtig kan zijn, grijpt moed als het zijns vaders stem verneemt. Het schaap zoo weerloos tegenover den vijand, gevoelt zich zoo veilig in de nabijheid van zijn herder. De bedrukte en nedergebogene ziele wordt verkwikt en bemoedigd, als zij de vriendelijke en troostvolle woorden van haren Ontfermer verneemt.
Laat uw weg dan donker, uw kruis zwaar, uw strijd lang en bang, uwe vijanden vele en machtige zijn, maar zoo God vóór u is, wie en wat zal u dan schaden? Het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid, en in dat Woord roept de Heere al Zijn volk toe: »Ik zal u niet begeven noch verlaten!” Da poorten der hel zullen de gemeente Gods niet overweldigen. Jezus leeft! Gods Zoon kwam op aarde en verscheen in de menschelijke natuur. Hij leed en streed en overwon. Gezeten aan de rechterhand des Vaders, verhoogd en verkeerlijkt tot in alle eeuwigheid, blijft Zijne belofte van kracht: „Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.”
Alleen voor hen die in plaats van door het Woord des Heeren, door hun eigen zondige begeerlijkheden, door de verdorven rede van den mensch, door dwaze praktijken van anderen zich laten leiden, is niets te hopen en niets te wachten dan bittere teleurstelling, dan een allerdroevigst einde. De oude Grieken telden hunne goden bij duizenden, doch wie telt al de goden dezer eeuw? Rome viert alom zijn triomfen, geholpen en gesteund door de macht van het Jezuïtisme, dat ook op onzen vaderlandschen bodem zoo welig tiert. Het ongeloof heeft verwoestingen aangericht van zulke ontzettende afmetingen, dat men haast vragen zou: in welk opzicht galijken de zoogenaamde Christenvolken nog op iets dat waarlijk Christelijk is? En wat nog erger is, onder een soort van godsdienstige en rechtzinnige vlag wordt ons volk bij duizendtallen onderwezen, zoo het heet, in de waarheid van des Heeren Woord, maar op eene wijze die de meest bittere vijanden van Christus en van de zuivere waarheid kweekt! Men roept en schreeuwt om vrijheid op elk terrein, maar allereerst om vrijheid tegenover den eisch van gehoorzaamheid aan des Heeren Woord.
Nederland kreeg, zoo het heette, een Christelijke regeering. Tot ons leedwezen konden we niet meejubelen in het uitbundig gejuich door duizenden in den lande hierover aangeheven. Een loflied zingen ter eere van hen die de Christelijke Gereformeerde Kerk verdrukt en vervolgd hebben, zou men met recht ons verweten hebben een daad van het snoodste farizeïsme te zijn. In ’t geloof dat de Heere regeert, die op Zijn tijd den verdrukten zal recht doen, buigen we ons voor Zijne ondoorgrondelijke wijsheid.
Moge het Woord des Heeren in onze vorstelijke paleizen, in alle hoogere en lagere regeeringen geëerbiedigd, door ons volk niet langer verworpen, door allen die den Heere Jezus liefhebben, mat vrijmoedigheid beleden worden als de waarheid Gods, waarnaar allen eens geoordeeld zullen worden. Wandelen waardiglijk het evangelie van Christus, elkander vuriglijk lief hebbende uit een rein hart, vasthoudende aan de onwankelbare belijdenis der hoop, zij alom het kenmerk van de Gemeente des Heeren.
De gemeente van Filadelfia werd door den Heere geprezen omdat zij het woord Zijner lijdzaamheid had bewaard. Zij dat uit genade het deel van de Kerk die ons dierbaar is. Beware de Heere haar en onze school tot opleiding van toekomstige dienaren des Woords, bij de eenvoudigheid der waarheid die in Christus Jezus is. Omdat het Woord des Heeren eeuwig blijft, geeft dat Woord ons moed voor de toekomst, hoe donker die ook zijn moge. Schijne met verhelderden glans het licht der waarheid op uw levenspad, en geve u de Heere uit genade de kracht en den troost Zijner waarheid te ervaren, geachte lezers en lezeressen, wenscht met toebidding van genade en vrede.

De Redacteur van "de Wekker”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Bij te intrede des jaars

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's