Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat Gode welbehagelijk is

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat Gode welbehagelijk is

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen, en niet onszelven te behagen.” Rom. 15 : 1.

Reeds in het voorgaande hoofdstuk van dezen brief is Paulus begonnen te wijzen op het onderscheid, dat er is tusschen hen die zwak en hen die sterk zijn, en die nochtans beide geloovigen, beide Christenen zijn. Er zijn zwakke en sterke menschen, wat betreft den lichamelijken toestand, de constitutie, en er zijn zwakke en sterke menschen ten opzichte van het geloof. Hieruit vloeit als van zelf de vraag, hoedanig de verhouding tusschen dis beiden moet zijn, zal die in overeenstemming zijn met den geopenbaarden wille Gods. »De één gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden. Die daar eet, verachte hem niet, die niet eet; en die niet eet, oordeele hem niet, die daar eet: want God heeft hem aangenomen.” Niet die zichzelven dient, maar die Christus in alles dient, die is Gode welbehagelijk.
Het verschil dat zich onder sommige Christenen in de gemeente te Rome en elders openbaarde, en dat nog tot op den huldigen dag niet geheel verdwenen is, het verschil dat de apostel hier op het oog heeft, gold niets minder dan de Christelijke vrijheid. Nu de ceremoniëele wet had opgehouden van kracht te zijn, is het gemakkelijk te verklaren, dat vooral in den apostolischen tijd nog menigeen, vooral die van Joodsche afkomst waren, maar niet zoo op eens verstonden, van welk een uitgestrekten aard de verandering was, waardoor de bedeeling des Nieuwen Verbonds onderscheiden was van die der oude bedeeling. Een ernstig karakter had de misvatting van hen, die gelijk de Galaten, de rechtvaardigheid zochten uit de wet, en niet uit de prediking des geloofs. Daartegen trekt Paulus ernstig te velde, en vermaant hen wél te bedenken, dat zulk een streven als bij die Galaten zich openbaarde, geheel in strijd was met de leer van het evangelie. Uit de werken der wet zal geen vleesch voor God gerechtvaardigd worden. Dwaalleeraars die er op uit waren om de gemeente af te trekken van het eenige ware fondament, hadden met hun ketterijen de gemeente beroerd, en duidelijk was gebleken hoe de zwakken allicht in hun strikken worden gevangen. Van anderen aard waren de zwakheden welke de apostel hier op het oog heeft, als hij aan de gemeente te Rome schrijft: »Maar wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen en niet onszelven te behagen.” Zonder dit onderscheid goed in ’t oog te houden, zou het allen schijn hebben alsof de apostel, vergeleken met hetgeen hij aan de Galaten schreef, met zichzelven in strijd was. Dat is zoo niet. Waar het den grond der zaligheid betreft en de fondamenteele stukken van de leer des geloofs, is Paulus en zijn ook de andere apostelen geen uur geweken met onderwerping. Neen, dan getuigt de apostel der heidenen fier en onbeschroomd: »al ware het ook, dat wij of een engel uit den hemel u een evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!” Maar er zijn andere dingen, van geheel anderen aard, waaromtrent de een meer zwak en de ander meer sterk in het geloof kan zijn. Dingen gelijk reeds zijn genoemd: het gebruiken van spijs en drank, het onderscheiden en achten van den éenen dag boven den anderen dag. Het koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest.
Met een zeer heilzaam en nuttig onderwijs besluit de apostel dit een en ander, door te wijzen op hetgeen de sterken tegenover de zwakken verschuldigd zijn. Met sterken bedoelt Paulus hen die door duidelijke en onwederlegbare bewijzen toonden dat zij betreffende de leer des evangelies, en daarmede de waarheden van den Christelijken godsdienst, met inbegrip dus ook van de Christelijke vrijheid, niet meer van noode hadden met de melk der eerste beginselen gevoed te worden, maar met geoefende zinnen in ’t woord der gerechtigheid wél wisten te onderscheiden tusschen goed en kwaad. Deze verstonden wat het zegt, dat het oude was voorbijgegaan en alles nieuw was geworden, en het derhalve niet aangaat in dit opzicht een oude lap op een nieuw kleed te zetten. Met de komst van Christus als het Licht was het met alle schaduwen en afbeeldingen gedaan. De onsterken daarentegen doen denken aan zoodanige belijders van het Evangelie, die weinig vermogen bezitten om dieper in te dringen teneinde de kracht van alle waarheden beter te verstaan en daarnaar geheel hun levenspraktijk in te richten. Menschen, met andere woorden, die zeer onkundig zijn omtrent het onderscheid tusschen de oude en nieuwe bedeeling, zeer onkundig soms omtrent de verhoudingen het verband tusschen wet en evangelie. En toch bij al de onkunde en bij al het gebrek, dat onder die onsterken wordt gevonden, kan er zoo veel liefde tot God en Zijn dienst, zoo veel betrekking op den Heere Jezus zijn, zoo veel helderheid in de kennis van ellende, omtrent den weg der verlossing, dat ge aan den genadestaat der zoodanigen niet moogt twijfelen. Het kan zelfs gebeuren dat zij in sommige opzichten uitmunten in godzaligheid. Zouden de sterken die onsterken, die de Heere tot Zijne kinderen heeft aangenomen, verstooten, verachten, miskennen? Dat zij verre. De sterken zijn schuldig, de zwakheden der onsterken niet goed te keuren, maar te dragen. Goedkeuren is nog wat anders. Nooit moet iemand wijzer willen zijn dan God. Wet de Heere niet goedkeurt, mag een mensch, al was hij nog zoo vroom en nog zoo geleerd, ook niet goedkeuren.
In de Christelijke samenleving is dit geen geringe, geen gemakkelijke taak. ’t Is geen natuurlijke eigenschap van den mensch, zoomin van de zwakken om het sterk zijn van anderen te billijken, als van de sterken om de zwakheden der onsterken te dragen. Het grondwoord door »dragen” vertaald beteekent iets dat zwaar is, opnemen en van de eene plaats naar de andere dragen. Vandaar de beteekenis van verdragen, geduld oefenen, anderen te hulp komen. Daartoe is noodig, dat zij die meerderheid van kracht bezitten, hetzij dan geestelijke, hetzij zedelijke, hetzij verstandelijke, daarbij wél bedenken, dat die kracht niet is gegeven om te verpletteren, om te verstooten, te verschrikken, te overheerschen, te drukken, maar om te beschermen, te verdedigen, te steunen, te sterken, te hulp te komen, te dragen. Zij is, gelijk alle andere weldaden, eene gave God», waarbij het de vraag is voor ieder die baar bezit, of men tracht daarmede Gode welbehagelijk te zijn en den naaste te dienen en te stichten.
Hiermede wijst de apostel dus aan, wat de sterke tegenover den onsterke schuldig is. Dit schuldig zijn is niet het gevolg van menschelijke leeringen, stelsels of theorieën, neen dat is de eisch der Christelijke liefde, als vrucht van de liefde Gods, uitgestort in het hart door den Heiligen Geest. Daartegen staat het zelfbehagen, waartegen in éénen adem wordt gewaarschuwd met dé woorden: „en niet onszelven te behagen.” Dat zelfbehagen ziet ge in en bij de kinderen der wereld, die roemen op rijkdom, op wijsheid, op hooge ontwikkeling, op vooruitstrevenden blik, op hun voornaamheid in alles. Op de meest onbeschaamde wijze misbruikt dan de een zijn macht om den ander te verdrukken en te benauwen. Uit die actie ontstaat reactie, en zoo zien we ontzettende botsingen in het maatschappelijk leven ontstaan, welke vreeselijk bittere vruchten voortbrengen. Voor alle dwaling en verkeerdheid blijft intusschen ook de Christen, de geloovige vatbaar. Alleen de kracht en heerschappij van Gods genade kan u daartegen doen waken en daarvoor bewaren.
En al openbaart zich dit verderfelijk beginsel niet in den meest groven vorm, vergeten we niet dat het beginsel zelf zoo kwaad, zoo zondig, zoo verderfelijk is. Wie was bedeeld met gaven en genade als een Paulus? Wie als deze kruisgezant? Hij sluit er dan ook zichzelven bij in, als hij zegt: „Wij sterken” zijn schuldig. En hoe Paulus in praktijk bracht wat hij anderen leerde, blijkt allerduidelijkst uit zijne brieven aan verschillende gemeenten geschreven. Gelijk het een dienaar en apostel des Heeren betaamde, betuigt hij herhaaldelijk: »Weest mijne navolgers, broeders! gelijk ik van Christus.”
Altijd geneigd om van het eene uiterste in het andere te vallen, heeft het alle eeuwen door nooit ontbroken, in dezen tijd allerminst, aan menschen die Christelijke vrijheid en losbandigheid met elkaar verwarren. We stippen dit slechts even aan en willen er thans niet over uitweiden, hoe men door een verkeerde toepassing te maken van de waarheden der Heilige Schrift, zelfs onder een Christelijken naam, de zonde in de hand werkt, alle banden verscheurt en in plaats van Gode welbehagelijk te leven en den naaste tot stichting te zijn, juist het tegenovergestelde openbaart. Daarom zal aan de vrucht de boom worden gekend.
Die godzaliglijk willen leven, door Gods Geest en Woord onderwezen, Gode zoeken te behagen, zullen tegenstand ontmoeten, tegenspraak uitlokken en zich onderscheiden als degenen die zichzelven niet behagen. Uwe roeping is dan niet gemakkelijk, maar toch heerlijk. Meer dan de goedkeuring van menschen zal de hooge goedkeuring Gods u zijn. Hoort ge daarenboven hoe de apostel bij zijn heilzaam onderwijs vervolgens wijst op Christus, die Zichzelven niet heeft behaagd, maar in Wien het woord der profetie is vervuld: „de smadingen dergenen die u smaden, zijn op Mij gevallen,” dat wordt juist dat zien op Hem die de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs is, het middel om gesterkt door de genade Gods, met lijdzaamheid te loopen de loopende loopbaan u voorgesteld.
Eenmaal komt de pelgrim Gods, de kruisdrager achter Jezus aan het einde van zijn moeitevolle reis. Dan houden alle beproevingen en moeielijkheden, dan houdt al het zuchten en geween op. Dan rust Gods kind in het Vaderhuis, aan het Vaderhart, om eeuwig Hem te dienen on te verheerlijken, waar we van geen sterken en zwakken meer spreken, maar waar alle de gekochten door het bloed des Lams het Lam zullen volgen waar het ook henengaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Wat Gode welbehagelijk is

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1902

De Wekker | 4 Pagina's