Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Des doods schuldig

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Des doods schuldig

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wat dunkt ulieden? En zij antwoordende zeiden: Hij is des doods schuldig.” Mattheus 26 : 66.

Welk een vreeselijk gezelschap is daar in het paleis van den Hoogepriester vergaderd, menschen meestal uit de voornaamsten en edelsten des volks, maar allen dorstig naar het bloed des Rechtvaardigen. De overpriesters, de ouderlingen en de geheele groote raad der Joden, met inbegrip van den hoogepriester — wie zou van zulk eene vergadering anders dan goede dingen verwachten? De geschiedenis van alle eeuwen heeft geleerd, en het bewijs voor die waarheid wordt hier op aanschouwelijke wijze geleverd, dat geheel het geslacht van Adam, van wat stand of kwaliteit men ook zij, steeds tot alle boosheid geneigd is. Óf kan het nog vreeselijker dan wat we van dien Joodschen raad, van die overpriesters en ouderlingen lezen, dat zij valsche getuigenis zochten tegen Jezus, opdat zij hem dooden mochten? Dat is dus een bloedraad in den vollen zin des woords, waar Christus de Heere voor terecht gesteld wordt. Voor menschen, voor een overheid, die geroepen is om recht en gerechtigheid te handhaven, maar die in plaats daarvan, door ongeloof verblind, dorst naar het bloed van den Rechtvaardige — voor zulke menschen staat Jezus hier, als het Lam Gods, dat ter slachting wordt geleid. Beschuldigd door valsche getuigen, omringd door kinderen Belials, verlaten van Zijne discipelen, beladen met de zonden van al Gods uitverkorenen, zwijgend tegenover laster en smaad, geduldig onder ’t grievendst leed, antwoordt Hij alleen op den eed des Hoogepriesters en verklaart Hij in aller tegenwoordigheid, dat Hij de Christus de Zoon van God is. Daar hadden die mannen zich van kunnen overtuigen. Daar had de Heere overvloedige bewijzen van gegeven. Dat was uitgemaakt door de profetie, welke in hun bezit was. Maar zij meenden in hun trotsche waanwijsheid het beter te weten. Hun haat tegen Jezus van Nazareth is grenzeloos. Zij hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven. Op de vraag van den Hoogepriester: „wat dunkt ulieden?” nadat de Heere Zijn goddelijk Zoonschap beleden en van Zijn verhooging getuigenis had gegeven, klinkt het als uit éénen mond door de rechtszaal: „Hij is des doods schuldig.”
Des doods schuldig — dat is het oordeel en het vonnis, hier uitgesproken door het kerkelijk gerecht, dat geen andere wet heeft om naar te rechten dan alleen de wet van God. Naar die wet zal Jezus sterven, maar niet gelijk de raad der Joden zich dat voorstelt, alsof hun vonnis rechtvaardig, en hun handelwijze in overeenstemming was met de wet van Jehovah. Neen, Jezus is geen Godslasteraar als waarvoor men Hem aanziet. Zijn getuigenis is waarheid, Hij is de Zoon des menschen, maar ook de Zoon des levenden Gods. En toch zal Hij sterven naar Gods Wet, als des doods schuldig. Hij zelf rechtvaardig en van alle zonden vrij, maar optredend als de Borg en Middelaar des Verbonds, is Hij, die geen zonde gekend heeft, tot zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
Wat menschen doen blijft voor hunne rekening en verantwoording, doch zonder het te weten zien we van achteren, hoe onder de aanbiddelijke Godsregeering alles moet medewerken tot zulk een einde, dat Gods raad bestaat, Zijn besluiten worden uitgevoerd, en trots allen tegenstand van menschen Gods welbehagen wordt volbracht. De bezoldiging der zonde is de dood. Door één mensch kwam de zonde in de wereld en door de zonde de dood. In Adam hebben allen gezondigd. Zal dat oordeel en ontzettend vonnis des Almachtigen worden opgeheven, dan moet Hij, die als Borg de schuld Zijns volks op Zich nam, zelf den dood ondergaan. In dit licht beschouwd zijn menschen slechts werktuigen in de hand des Heeren. Een Meerdere dan de Hoogepriester Kajafas, een Meerdere dan geheel de raad der Joden, God de Heere zelf zegt: Hij is des doods schuldig. Want de zonde moet gestraft, de wet moet gehandhaafd, de waarheid, de heiligheid en de rechtvaardigheid Gods zal schitterend openbaar worden, niet alleen in de verdoemenis van allen die verloren gaan, maar ook in de behoudenis van allen die zalig worden.
Menschen kunnen vergeven zonder voldoening, maar dat kan God de Heere niet, die de absolute rechtvaardigheid zelve is. Alle leer waarin deze waarheid, in Gods Woord zoo duidelijk geleerd, wordt bestreden, is juist daarom zoo veroordeelenswaardig, omdat men daarin de Godheid zelve aantast, en onder allerlei schoon voorgeven, feitelijk de waarde miskent van de offerande van Christus.
Bij dit vreeselijk vonnis van den Joodschen raad zien we hooger op dan tot de menschen, en we hebben daarbij dieper te denken, dan wat louter uitwendig zichtbare dingen ons hier doen aanschouwen.
Geen enkele misdaad kan in den Joodschen Raad Jezus worden ten laste gelegd. Het tegenstrijdige, dat in de valsche getuigenis tegen Jezus openbaar werd, was het krachtigste bewijs voor de onschuld van den Nazarener.
Toch moet alles onder Gods wondervolle beschikking zóó samenloopen, dat Gods heilig Kind Jezus ter dood wordt veroordeeld.
Hij is des doods schuldig, niet voor de menschen, want die kunnen geen enkel bewijs voor zijn schuld noemen, maar schuldig is Hij als de tot zonde gemaakte, naardien Hij de schuld Zijns volk op Zich had genomen.
En nu het de ure en de macht der duisternis is, nu de gerechtigheid voldoening eischend tegenover de zonde optreedt, nu het oogenblik is aangebroken, in den raad Gods bepaald — nu is op den eisch der goddelijke gerechtigheid het antwoord van Immanuel: Ik kom, o God, om Uw welbehagen te doen. Ik kom om Mijn bloed te storten, om Mijn leven over te geven. Ik kom en ben gekomen om het ontzettend doodvonnis te ondergaan, om de helsche angsten en benauwdheden te lijden, opdat zij, die gij, o Vader! Mij gegeven hebt, vrijelijk mogen uitgaan en zij door Mijn lijden en sterven een eeuwige gerechtigheid mogen deelachtig worden.
Aandoenlijk gezicht! Aangrijpende gedachte! Ontzaglijke waarheid! Zoo staat Christus als de Zoon des levenden Gods daar voor Zijn rechters. En die rechters zijn mannen uit Israël, afstammelingen van Abraham, den vader aller geloovigen. Die mannen bezitten de wet. Zij weten het wat Mozes heeft geprofeteerd van den Profeet dien God zou verwekken. En in plaats van dezen te gehoorzamen, in Hem hun heil en zaligheid te zoeken, in plaats van zich in en over Hem te verblijden, veroordeelen zij den eenigen Redder en Verlosser hunner zielen!
Dat is de macht van het ongeloof. Daartoe is de mensch door de zonde verblind in staat. Dat is het toppunt van ellende waartoe de zondaar komen kan en komt, die niet gelooft in Hem, die niet gekomen is om gediend te worden maar om te dienen en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen. En wie het bloed des nieuwen testaments onrein acht, voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde.
Als iemand ter dood veroordeeld wordt, denkt ge daarbij aan een of andere groote misdaad, welke aan die veroordeeling ten grondslag ligt. Anders toch zou het recht zelf een misdaad worden. Godslastering is een misdaad waarop in de wet van Mozes de doodstraf is bedreigd. En nu mag een Kajafas de Hoogepriester, en met hem geheel de raad der Joden meenen in Jezus van Nazareth zulk een persoon voor zich te zien, maar de getuigen waren allerwege te vinden, die het tegenovergestelde konden bewijzen. Geheel het land was vervuld van de leer door Jezus verkondigt, van de teekenen en wonderen door Hem verricht. Maar aan zulk getuigen heeft men geen behoefte. Zulk een diepgaand onderzoek acht men gansch onnoodig. Alsof het een kleinigheid ware, iemand des doods schuldig te verklaren! Men heeft den schijn van recht aan zijne zijde; dat is genoeg. Met dien schijn zullen de oogen des volks worden verblind. De schijn zal doen prijzen wat in werkelijkheid zoo zeer te veroordeelen en te verwerpen is.
En wie zal beschrijven het gevoel en de gewaarwording van Hem, die met goddelijke majesteit hier heeft verklaard: „Van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels!”
Wat de wijzen en verstandigen der wereld niet verstaan, is den kinderkens geopenbaard. In dien door Zijn eigen volk veroordeelden en verworpen Messias ziet Gods kind zijn schulduitdelgenden Borg, zijn eeuwig gezegenden Verlosser, die niet rusten zal voor Hij Zijn Middelaarswerk geheel heeft volbracht. Wil Satan ook de geloovigen gedurig nog wijzen op hun groote schuld, op de eischen van Gods wet, en is hij als de vorst der duisternis gedurig werkzaam om de geloovigen, evenals Jozua de Hoogepriester, te beschuldigen en aan te klagen, in Christus is de geloovige voor God rechtvaardig en een erfgenaam des eeuwigen levens. Daarom is het geloovig zien op het Lam Gods, dat de zonde der wereld draagt, en dat voor de zonde veroordeeld wordt, zoo heilzaam en zoo zalig.
Als het gevoel en het bewusizijn van uw schuld en zonde u drukt, als de gedachte aan Gods heiligheid en rechtvaardigheid u ontroert en verschrikt, als de eisch van Gods heilige Wet als de donder van Sinaï u in de ooren klinkt, als in één woord uwe ziel in uiterste engte gedreven, moet uitroepen: Magor Missabib, schrik van rondom—dan, ja dan is het zien op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, het eenige wat uw smart verlichten, uwe toekomst verhelderen, uwe droefenis in blijdschap en uw jammerklacht in een blijden lofzang veranderen kan. Geloovig zien op Jezus zegt dan niets minder dan zien met kennis, zien met vertrouwen, zien op Hem niet slechts in betrekking tot de wijze waarop de Heere Zich openbaart, in Zijn diepe vernedering en in Zijn onbeschrijfelijk lijden, maar ook in betrekking tot het doel en oogmerk waartoe dit alles dient. Dan komt ge al ziende op Hem die des doods schuldig wordt verklaard, bij de vraag: waarom toch? tot de ééne ware en voor uwe zielsbehoefte zoo volkomen bevredigende oplossing: Hij, Christus, moet sterven, opdat ik eeuwig zou leven. Hij geeft zich vrijwillig over tot in den dood, opdat al de Zijnen van den eeuwigen dood zouden verlost worden. De hoogepriester onder het oude Testament droeg de namen der stammen Israëls op zijne borst, ten bewijze dat hij al die stammen en daarmee het geheele volk vertegenwoordigde. Christus, de meerdere dan Aaron, draagt de namen van al Gods uitverkorenen niet op, maar in Zijn Middelaarsharte. Daarom wordt van de geloovigen getuigd, dat zij met Christus gestorven en opgewekt zijn. Roemende door het geloof zegt Paulus: „Ik ben met Christus gekruist,” ergo ook met Hem veroordeeld. Dat is het heilig mysterie, dat is de diepe verborgenheid der godzaligheid in Christus’ lijden en in al Zijne vernedering geopenbaard.
In dit licht gezien, wordt de uitspraak van den Joodschen raad: „Hij is des doods schuldig” niets meer en niets minder dan de ontsluiering van Gods wondervollen raad in betrekking tot de zaligheid van zondaren. Zoo hooren we dan ook later een Petrus tot de Israëlietische mannen op den Pinksterdag van Jezus den Nazarener getuigen en zeggen: „Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrecht vaardigen aan het kruis gehecht en gedood.”
Des doods schuldig, dat is het heilig, rechtvaardig en vreeselijk vonnis, door God wegens de zonde over geheel Adams geslacht uitgesproken. Onder dat vonnis wordt de mensch geboren, daaronder leeft en sterft hij, tenzij God de Heere Zich zijner ontfermt en den zon. daar trekken komt met koorden der liefde uit de macht der zonde en der duisternis, om hem te brengen tot Zijn wonderbaar en heerlijk licht. Verblind voor de noodzakelijkheid van dit werk van vrije genade, leeft ge alsof er geen eeuwigheid en geen rechtvaardige vergelding aanstaande is. Zoo leven de duizenden om ons heen, die zich vet maken tegen den dag der slachting. Wee hen, want er zal na dezen geen tijd meer zijn! Anderen aan dit gevaar ontdekt, worden benauwd, verlegen, zuchten en vragen bij oogenblikken: is er nog een middel om de straf op de zonde bedreigd te ontgaan en wederom tot genade te komen? Voor de zoodanigen is het Evangelie der genade, het Evangelie dat ons met Jezus’ Borglijden bekend maakt, de blijde boodschap bij uitnemendheid. Want dat Evangelie leert, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, ons reinigt van alle zonde.
En naarmate Gods kind de belofte des evangelies geloovig aanneemt, naar die mate zal ook de troost als vrucht van Christus’ lijden worden genoten. Dan ziet ge Hem als den Borg des Verbonds staan in uwe plaats, dan ziet ge in Hem uwe zonde gestraft en door Hem de gerechtigheid verworven en door den Heiligen Geest toegepast, waarmede gij zult kunnen bestaan in Gods gericht. Zoo deed God de Heere al uwe ongerechtigheid op Hem aanloopen. Door Zijne striemen is ons genezing geworden. Eere alzoo den Vader, die daartoe Zijnen Eeniggeboren Zoon heeft gegeven. Eere den Zoon, die vrijwillig Zich overgaf tot in den dood. Eere den Heiligen Geest, die de Toepasser is van dat werk der genade. Eere God drieëenig tot in alle eeuwigheid!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Des doods schuldig

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1902

De Wekker | 4 Pagina's