Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Eerste en de Laatste

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Eerste en de Laatste

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Vrees niet; Ik ben de eerste en de laatste; en die leef en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.” Openb. 1 :17b, 18.

Wat Johannes, de apostel des Heeren, in zijn ballingschap op het eiland Patmos door den Heere is geopenbaard, teekent hij op in een boek, gelijk de Heere hem bevolen had. Als de Heere der heerlijkheid, de Eerstgeborene uit de dooden, en de Overste van de koningen der aarde, doet de verheerlijkte Christus Zijnen dienstknecht Johannes iets aanschouwen, dat hem als dood aan de voeten des Heeren deed nedervallen. In de voorafgaande verzen lezen we de beschrijving van de majesteit en heerlijkheid, waarin Christus de Heere zich aan hem openbaart. Geen wonder dat de dienaar des Heeren bij zulk een gezicht als in zwijm viel. Van Mozes, Jesaja en andere bijbelheiligen lezen we dergelijke openbaringen bij de aanschouwing van goddelijke heerlijkheid. Al had Johannes tot Christus, tijdens ’s Heeren omwandeling op aarde, in een bijzondere betrekking gestaan, al was hij in ’t bijzonder de discipel des Heeren dien Jezus liefhad, en al blijkt ook zijn ijver en liefde tot Christus in lateren tijd, waar hij om het Woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus naar Patmos is gebannen, toch bleef Johannes overigens, welk een uitnemend man hij ook was, een menschenkind van gelijke bewegingen als alle anderen.
Vreesden Gods heiligen zelfs bij het zien van engelenverschijningen, wie zou dan niet vreezen bij de aanschouwing van een gezicht als aan dezen apostel te beurt viel? In zijne dwaasheid kan de mensch wel eens wenschen de heerlijkheid Gods te aanschouwen, maar dan denkt hij er niet aan, van hoedanigen geest hij is. In dit lichaam der zonde kan zoo weinig worden gezien, zoo weinig worden verdragen. Altijd blijft de afstand tusschen de aarde en den hemel, tusschen den mensch die zondig, en al wat volstrekt heilig is, nog zoo onbeschrijfelijk groot. Om eens de volle heerlijkheid Gods te kunnen aanschouwen, zal het sterfelijke en het verderfelijke van ons tegenwoordig bestaan moeten afgelegd zijn.
Toch wil de Heere Zijnen beminden dienstknecht en apostel niet in dien toestand laten, waar hij bij de allereerste aanschouwing in kwam. Niet om hem te verschrikken of bevreesd te maken, maar om hem te onderwijzen, te troosten en te verblijden, openbaart zich de Heere aan hem. Vandaar dat veelbeteekenend: „Vrees niet:” Alle kinderen der wereld, alle goddelooze menschen, alle verwerpers van Christus en Zijn dierbaar evangelie hebben reden en oorzaak om te vreezen, als Christus de Heere in Zijne heerlijkheid zich openbaart. Johannes daarentegen met allen die den Heere Jezus in onverderfelijkheid liefhebben, hebben overvloedige reden om zich in de openbaring der a heerlijkheid van Christus te verblijden.
Daartoe moeten echter Gods kinderen in bijzondere gevallen nog op bijzondere wijs worden bekwaam gemaakt. „Vrees niet”, zoo zeide de engel die aan Zacharias verscheen in den tempel. „Vrees niet”, zoo sprak de hemelbede tot Maria, bij de aankondiging dat Gods heilig Kind Jezus uit haar zou geboren worden. En als wederom een engel des Heeren verschijnt aan de herders in de velden van Bethlehem, of aan de vrouwen bij het graf van den Zaligmaker, hooren we telkens: „vrees niet”. En nu de Heere, die opgestaan is uit de dooden en luistervol is verheerlijkt aan de rechterhand des Vaders, Zich in Zijne heerlijkheid aan Johannes openbaart, zijn het de eerste woorden welke de dienaar van den verheerlijkten Meester verneemt: „Vrees niet”.
Zou een mensch zoo spreken, dan kon de vraag daarbij opkomen: is het goed en is het wel waar, dat er geen oorzaak is om bevreesd te zijn? Menschen toch kunnen zich vergissen, menschen kunnen bedriegen en misleiden, maar de Heere niet. Hij is getrouw en waarachtig.
Hij wiens stem door Johannes gehoord en wiens heerlijkheid door hem is aanschouwd, is de „Eerste en de Laatste”. Dat is de meest korte, maar ook de meest krachtige verklaring voor de woorden: „Vrees niet.” Dit te mogen verstaan zal Johannes genoeg zijn, om van alle slaafsche vrees verlost, volkomen bekwaam te zijn tot heerlijker genietingen, en tot de taak, waartoe de verheerlijkte Immanuel hem roept. „Ik ben de Eerste en de Laatste”. Zulke woorden passen niet op de lippen van een zondig en eindig schepsel. Zoo kan alleen Hij spreken, die van eeuwigheid eenswezens was met den Vader en den Heiligen Geest.
Christus is de eerstgeborene aller creaturen, de eerstgeborene uit de dooden. Als Gods Eeniggeboren Zoon, nam Hij in den tijd de menschelijke natuur aan. Hij kwam, die van eeuwigheid bestond, om Gods welbehagen te doen. Hij is de Eerste in eer en heerlijkheid, in macht en majesteit. Wat tot geen engelen is gesproken, is alleen tot Hem gezegd: „Zit aan Mijne rechterhand.” Hij is de Eerste niet alleen, maar ook de Laatste. Alle menschen zullen sterven, maar Christus leeft in alle eeuwigheid. Heeft Johannes weleer zooveel blijken van Jezus’ liefde en toegenegenheid genoten, welnu, al is de Heere dan naar Zijne menschelijke natuur niet meer op aarde. Hij zal met Zijne majesteit, genade en Geest van de Zijnen niet scheiden. Vrienden uit de menschen sterven af, maar Hij die de beste Vriend is, blijft. Al zijt ge als een Johannes van alles verlaten en verstoken, de Heere is nabij. Hij is de Eerste en de Laatste. Al vervolgt Satan, al woedt de wereld, al spannen alle krachten samen om u te verdrukken en te benauwen, Christus is de laatste, om recht te doen, om het recht te handhaven, om de onderdrukkers van Zijn erfdeel te straffen.
En, zoo volgt ter verdere verklaring en onderwijzing: „En die leef, en Ik ben dood geweest; en zie. Ik leef in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.” Met deze onderwijzing des Heeren kan er geen twijfel meer bestaan bij den bevreesden dienaar, wie het is, die zich in zulke eene heerlijkheid aan hem openbaart, dat Zijn aangezicht was als de zon, wanneer die schijnt in hare kracht. Wat is de mensch tegenover zulk eene heerlijkheid? En wie is gelijk de Heere, die al de zwakheden der Zijnen kent, en die van alle vrees kan verlossen? In de woorden: „die leef en Ik ben dood geweest,” wordt geheel de geschiedenis van strijd en lijden, maar ook van overwinning en heerlijkheid saamgevat. Hoe Christus nu leeft, eischt bijzondere aandacht, daarom gaat „en zie” vooraf aan het „Ik ben levend in alle eeuwigheid.” Christus is éénmaal der zonde gestorven. Hij is éénmaal gekruist. Hij is éénmaal ingegaan in het binnenste heiligdom om met Zijn eigen bloed verzoening te doen voor de zonden Zijns volks. Maar opgestaan uit de dooden, heeft Hij dood en graf overwonnen en leeft Hij in alle eeuwigheid. Hel en dood hebben geen macht meer. De sleutels, zinnebeeld van macht, zijn in Zijn bezit. Hij heerscht over alles. Terwijl Johannes alzoo wordt bekwaamd en nader onderwezen, rust de rechterhand Desgenen die tot hem sprak, op hem. Nu kan hij hooren en verstaan, zien en genieten, het is geen vijand, het is geen vreemde, het is de Heere der heerlijkheid, zijn Leidsman, zijn Bewaarder en Ontfermer, die tot hem spreekt.
En wat hier door den gebannen apostel des Heeren op het eenzame Patmos wordt gezien en gehoord, moet bewaard worden voor geheel de kerk des Heeren. Alle volgende eeuwen en geslachten zullen het weten, dat Christus de Heere leeft, en dat Hij leeft als de groote Overwinnaar, die den Zijnen gedenkt, hen bewaart, onderwijst en vertroost.
Welk een weldaad voor de gemeente des Heeren in ’t algemeen en voor ieder geloovige in ’t bijzonder, te weten, en dat met volkomen zekerheid, dat Christus de Heere den Zijnen gedenkt. Al heeft ieder geloovige geen geschiedenis gelijk een Johannes, toch is en blijft Christus’ erfdeel het mikpunt van den Satan. Ieder kind des Heeren heeft zijn strijd, zijn beproevingen, zijn lijden, zijn teleurstellingen, maar ook zijn zwakheden, zijn zonden, zijn struikelingen.
Wat troost u in smart en droefenis, wat bemoedigt u in den strijd, wat sterkt u in de hoop, zelfs in de moeielijkste levensomstandigheden? Is het niet de waarheid en de zekerheid, dat de Heere, die eeuwig leeft, u gedenkt, en u nooit vergeten kan? In die geloofsbewustheid deelend, vreest ge geen enkelen vijand, vreest ge zelfs den dood niet meer. Immers ook in de stervensure zal de Heere de Zijnen niet begeven noch verlaten. Hij stierf voor hen, opdat zij eeuwig zouden leven. Neen, als der koningen Koning en der heeren Heere met en bij u is, dan geldt Zijn troostwoord tot Johannes gesproken ook voor u: „Vrees niet.” Hoe hoog de nood mag gaan. God zal des vijands kop verslaan. In Zijne handpalmen gegraveerd, weet ge immers, dat Zijne liefde een getrouwe, een eeuwige liefde is. Eenmaal breekt het oogenblik aan, dat al des Heeren vijanden, al de vervolgers en verdrukkers van Zijn erfdeel verschrikt zullen worden met een eeuwige verschrikking. Dan zullen de Nero’s en de Domitianussen geen Johannes meer kunnen verbannen noch martelen, maar dan zal de God der wrake allen die het bloed des Nieuwen Testaments onrein hebben geacht, voor eeuwig verbannen uit Zijne gemeenschap. Alle oprechte en getrouwe discipelen en discipelinnen des Heeren daarentegen zullen, door hun Ontfermer bewaard, de kroon der eeuwige heerlijkheid beërven.
Wat echter noodig is in dit leven, om bekwaam te zijn tot alles waartoe de Heere u roept, ziet ge in het voorbeeld van den geliefden apostel des Heeren. Niet slechts bij den aanvang, als ge door de genade Gods en door de zaligmakende werking des Heiligen Geestes uwe voeten moogt zetten op den weg des levens, maar ook bij den voortgang en tot het einde toe heeft ieder geloovige zoo noodig door den Heere zelven onderwezen te worden.
Met dit onderwijs gaat het als met veel jonge menschen, die, als zij iets leeren moeten, aanstonds meenen dat zij het al kennen. Er is geen oprecht geloof zonder wetenschap. Wie zou dit nog betwijfelen ? Doch vergeten we niet, dat er veel wetenschap is zonder geloof. Wie wist beter dan Johannes, dat Christus aan het kruis gestorven, maar ook ten derden dage opgestaan, en later triomfantelijk ten hemel gevaren was? Maar al wist de apostel dit, had hij nu het onderwijs des Heeren niet meer noodig? Juist dit onderwijs was het, waardoor hij wondervol werd bekwaamd, waar hij zonder die onderwijzing in zwijm gevallen aan Jezus’ voeten, onbekwaam was gebleven tot alles.
Maar wist Johannes het dan niet reeds, dat Christus de Heere de Eerste en de Laatste was? We antwoorden met eene wedervraag: als gij een kind des Heeren, en mitsdien een oprecht geloovige zijt, weet gij dan niet, dat de Heere getrouw is, dat Gods werk nooit schipbreuk kan lijden, dat voor Gods kinderen alle dingen zullen moeten medewerken ten goede? Dit alles en nog veel meer weet gij, daar hebt ge bewustheid van in uw verstand, dat hebt ge gelezen in en geleerd uit Gods heilig Woord. Maar als ge dit verstandelijk alles weet, is u dit genoeg? Immers neen. We hebben de dadelijke toepassing van de kracht der waarheid noodig, en dat doet de Heere door Zijn Geest en Woord.
Maria Magdalena had veelmalen haar naam hooren noemen, maar nooit heeft zij dit gehoord gelijk in den hof van Jozef, toen de Heere zich met het noemen van haar naam aan haar openbaarde. Wat Johannes wel wist, daar genoot hij de bijzondere kracht van, toen hij van den Heere zelf hoorde: Ik ben de Eerste en de Laatste, met wat er volgde. Dat is één der geheimen van het geestelijk leven, onverstaanbaar voor den natuurlijken mensch. Tien en twintigmaal hebt ge iets gelezen in des Heeren Woord, zonder de kracht der waarheid te genieten. En op eenmaal behaagt het den Heere, u in te leiden in de waarheid, en er u de toepassende kracht van te doen smaken — en zie, daar wordt ge een geheel ander mensch. Anders zoo bevreesd, is nu uw vrees geheel geweken. Anders zoo verlegen, weet ge nu raad. Anders zoo bekommerd en troosteloos, ziet ge nu met verhelderde blikken over alle bergen van bezwaren heen. Anders zoo arm in uwe schatting, hebt ge nu vrijmoedigheid om te getuigen: de Heere is mijn deel, en nu zal ik op Hem hopen.
Zaagt ge zoo menigmaal met vrees den dood tegemoet, en konden de verschrikkingen der hel u ontroeren, thans is dat anders. En waarom? Wel, nu ziet ge de sleutels van de hel en den dood in handen van Hem, die u voor tijd en eeuwigheid voor Zijne rekening heeft genomen. „Amen,” zegt de Heere, en uwe ziel zegt mede „amen” door het licht des geloof op die goddelijke openbaring en die dierbare onderwijzing van uw verheerlijkten Zaligmaker.
Christus de Heere leeft. Hij leeft in der eeuwigheid. Hij leeft als overwinnaar. Hij leeft als de verheerlijkte Koning Sions, die alle macht bezit in hemel en op aarde. Daaraan dankt de gemeente Gods op aarde haar voortdurend bestaan. De poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Daaruit moet verklaard, dat al het pogen van alle aan Christus vijandelijke machten steeds wordt beschaamd. Wat heeft men van den tijd der apostelen af al middelen te werk gesteld, krachten ingespannen, allerlei booze raadslagen tegen Christus en Zijn koninkrijk bedacht. En nog altijd werken de machten van ongeloof en bijgeloof met hetzelfde doel. Maar geen nood. Laat gebeuren wat wil. Onder Gods toelating kan er voor een tijd veel gebeuren. Maar hoe het ga, de eindelijke zegepraal is aan Christus en Zijn Rijk.
Door lijden geheiligd, door strijd tot de kroon — dat is en blijft onder alles de zinspreuk in het vaandel van allen die optrekken onder Christus’ banier. „Vreest niet,” zoo roept de Heere nog door Zijn goddelijk Woord al Zijnen getrouwen toe. Vreest niet, want Hij is de Eerste en de Laatste. Vreest niet, zelfs niet bij het gezicht en de bewustheid van al uw gebrek en ontrouw, want Jezus Christus is gisteren en heden in der eeuwigheid dezelfde.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1902

De Wekker | 4 Pagina's

De Eerste en de Laatste

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1902

De Wekker | 4 Pagina's