Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus onze zaligheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus onze zaligheid

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Die God is onze zaligheid. Die God is ons een God van volkomen zaligheid, en bij den Heere, den Heere zijn uitkomsten ook tegen den dood.” Ps. 68:20, 21.

God heeft uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt, om op den geheelen aardbodem te wonen. Dus beschrijft de Heilige Geest den oorsprong van heel het menschdom. De hand des Heeren heeft het voortgebracht. Uit éénen bloede gemaakt, zijn allen die tot ons geslacht behooren, zóó nauw aaneen verbonden, dat zij samen één gezin uitmaken, om als kinderen van één vader, als leden van één huisgezin gemeenzaam in vrede en eenheid te leven tot elkanders welzijn.
Die nauwe, innige gemeenschap des bloeds, waarop het maatschappelijk geluk gebouwd is, was gefundeerd en vond hare blijvende kracht in de eenheid des geestes waarin ons menschelijk geslacht oorspronkelijk is geschapen. De God der geesten alles vleesches blies in ieder mensch een levende ziel met dezelfde vermogens, denzelfden aanleg en de zelfde heerlijkheid.„Hij schiep den mensch naar Zijn beeld, naar het beeld van God schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij ze”. Alzoo geschapen, waren wij oorspronkelijk der goddelijke natuur zooveel deelachtig als een eindig schepsel daarvoor vatbaar is, en van Gods geslacht. De eenheid des bloeds en de eenheid des geestes tusschen menschen en menschen werd door de schepping naar Gods beeld geheiligd en vond haar steunsel in de gelijkenis Gods. Allen zonder onderscheid waren bekwaam, God hunnen Schepper recht te kennen, Hem te lieven en te loven, en met Hem in eeuwige zaligheid te leven. Uit ieders hart steeg de lofzang op: „Die God is onze zaligheid, die God is ons een God van volkomene zaligheid”.
Maar uit vijandschap tegen God is Satan tusschenbeide gekomen, hij heeft een afval gesproken tegen den God van zaligheid. Die menschenmoorder van den beginne wist op listige wijze den rechtstaanden mensch te verschalken. Hij heeft hem van God zijnen Schepper afgetrokken en in overtreding gebracht, om over hem te heerschen, en ons is geen schijn van waar geluk overgebleven.
Het beeld en de gelijkenis Gods is ons ontnomen, door het rechtvaardig vonnis van den in toorn ontstoken Rechter. Onzen verleider gelijkvormig, zijn wij Satans beelddragers geworden. De band die ons zoo zalig aan God verbond, is verbroken, wij zijn nu de vang des tirans, de gevangenen van onzen verleider geworden. De liefde tot God en den naaste is uitgebluscht. Tot niets anders geneigd, dan God en onzen naaste te haten, zijn we hatelijk, malkander hatende, vijanden van God en Zijn dienst en tegenstanders van alles wat Hem tot heerlijkheid en eere strekt. Wij lieven onszelve boven God, eeren het schepsel meer dan Hem, stellen ons geluk, onze blijdschap in de eer die ons wordt aangedaan, wij roemen die ons eeren, het „die God is onze zaligheid” is uit ons hart verbannen; zoo onze lippen dit zingen, van natuur stemt onze ziel met dien lofzang niet in. Ieder ligt, zooals hij geboren wordt, in den geestelijken dood, de zonde heerscht over allen. Wij gaan den tijdelijken dood tegemoet, om voor den Rechter van hemel en aarde te verschijnen. Kreeg Satan zijn lust, niet één ontkwam den eeuwigen dood, elk zou opstaan tot eeuwig afgrijzen. Uit hen die in Adam gevallen zijn, zou niet één ervaren: „die God is een God van volkomene zaligheid, bij den Heere, den Heere zijn uitkomsten ook tegen den dood”.
Maar o wonder van vrijmachtige ontferming, de beleedigde Jehova, schoon Hij niemand noodig heeft als iets behoevende, is uit eeuwige goedertierenheid in Zichzelven bewogen om in dat opzicht Satans toeleg te verijdelen. Zijne eer gedoogde niet al het kroost van Adam in Satans handen te laten. Reeds terstond na den val trad Jehova dien roover in den weg om hem zijn vang te ontnemen en Zich een volk te formeeren dat Zijn lof weer verkondigt. Toen over Satan dit vonnis werd uitgesproken; „Ik zal vijandschap zetten tusschen u en deze vrouw, tusschen uw zaad en haar zaad, datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen”, was de verlossing van zondaren verzekerd in het beloofde Vrouwenzaad.
Dat Zaad werd aan Abraham beloofd als zijn zaad, in hetwelk alle geslachten des aardrijks zullen gezegend worden. Door Mozes wordt naar ’t voorschrift des Heeren, in de schaduwen aangewezen, hoe dit Zaad door ’t storten van Zijn bloed dien zegen verwerven zal. De profeten hebben den stammen Israëls gepredikt: „ulieden daarentegen die den Heere vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan”, met de belofte: „er zal genezing zijn onder Zijne vleugelen en gij zult uitgaan en toenemen als mestkalveren”. Toen de voorlooper uitriep: „ziet het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt”, was de Zoon van Maria geboren van wien de engel gesproken had: „Gij zult Zijn Naam heeten Jezus, want Hij zal Zijn volk zaligmaken van hunne zonden.” Drie jaren aaneen was Jezus onvermoeid werkzaam als Profeet, heeft den raad en den wil Gods omtrent de zaligheid volkomen geopenbaard. Hij bracht Zichzelven als Priester ten offer, toen Hij door lijdelijke gehoorzaamheid de schuld der zonden Zijns volks heeft verzoend, door dadelijke gehoorzaamheid het eeuwig leven heeft verworven. En toen Hij door Zichzelven de reinigmaking der zonden teweeggebracht heeft en is gezeten aan de Rechterhand Gods, zond Hij Zijne dienaren uit, doet dat nog en zal het blijven doen tot aan het einde der eeuwen, om zondaren uit alle geslachten en volken te bekeeren uit de duisternis tot het licht, uit de macht des Satans tot God, opdat zij vergeving der zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden in het licht, door het geloof in Zijnen Naam.
Zoo is Jezus, die heeft gezworen voor Kajafas: „Ik ben de Christus, de Zoon des levenden Gods”, en dat door de opstanding uit de dooden zoo krachtig heeft bewezen, van ’t begin der wereld tot nu toe van den Vader geopenbaard als de God van zaligheid. En zijn er helaas onder ’t Jodendom en ook nu nog onder alle volken, velen in wier oog de Christus geen gedaante noch heerlijkheid heeft; heeft Satan veler oogen verblind, dat hen niet bestrale de verlichting des evangelies — Satan wordt beschaamd, zijn toeleg wordt verijdeld: Jezus is onder ieder volk gekend en beleden als de God der zaligheid. Jakob hoopte op Hem als zoodanig in den uitroep: „op Uwe zaligheid wacht ik, o Heere.” De geloovigen des ouden verbonds verblijdden zich in Hem: „Deze is onze God, wij hebben Hem verwacht. Hij zal ons zaligmaken, deze is de Heere, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijne zaligheid.” David riep gansch Israël toe: „Geloofd zij de Heere, dag aan dag overlaadt Hij ons. Die God is onze zaligheid.” In datzelfde heil kon zich Maria verblijden als zij uitriep: „Mijne ziel maakt groot den Heere, en mijn geest verheugt zich in God mijnen Zaligmaker”. De moordenaar aan het kruis zag de heerlijkheid van Jezus, riep Hem aan in die veege ure, en zijne ziel is gered geweest.
Hoe velen er ook leven en nog zullen leven onder de prediking des evangelies, die als het Jodendom, gedaante noch heerlijkheid in Jezus zien om Hem te begeeren, de belofte wordt vervuld, aan Hem als Middelaar gedaan: als Hij Zijne ziel tot een schuldoffer zal gesteld hebben, zal Hij zaad zien. Gods Geest opent, op Jezus’ voorbede, de oogen om de heerlijkheid van Jezus te zien. Hij geeft de zaligheid die in Hem is, te aanschouwen tegenover eigene rampzaligheid, Zijne volheid tegenover eigene ledigheid. Die allen kiezen Hem als hun Zaligmaker, elk hunner vlucht naar Hem, ieder hoopt op Hem, houdt aan Hem vast met de klemmende bede: „zeg Gij tot mijne ziel: Ik ben uw heil,” totdat Hij Zichzelven heeft willen openbaren. Dan wordt met David uitgeroepen: „Gij hebt nu vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd als hun koorn en most vermenigvuldigd zijn.” Nu wordt iedere weldaad groot. Het heet: „Geloofd zij de Heere, dag aan dag overlaadt Hij ons.” Maar neen, ’t zijn niet alleende gaven, maar bovenal de Gever die met blijdschap vervult. Hoe zalig het ook zij, geestelijke en lichamelijke weldaden uit Zijne hand te ontvangen en als vrucht Zijner kruis verdiensten te genieten, het kind des Heeren smaakt nog hooger zaligheid. Jezus zelf is zijne zaligheid. Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. Hij is in hun oog het eenig al. Buiten Jezus en Zijne gemeenschap te leven, beneemt alle genot van iedere gave, hoe rijk en heerlijk ook. De hemel ware voor ’t volk des Heeren geen hemel, als er Jezus niet werd aanschouwd. Hemel en aarde kunnen Gods kinderen niet vergenoegen. Zijn zij recht gesteld, ieder stemt met Asaf in: „wien heb ik nevens U in den Hemel, nevens U lust mij ook niets op de aarde.” Als een appelboom onder de boomen des wouds, is Jezus hun onder de zonen, zij hebben groeten lust in Zijne schaduw, en Zijne vrucht alleen is hun gehemelte zoet.
Jezus is dan ook voor al des Heeren volk hun God van volkomene zaligheid, zooals Hij onder de belofte wel door ’t geloof werd verwacht, maar niet in die volkomenheid als nu kan worden genoten. Voor Gods volk blijft, nu Jezus verheerlijkt is, niet anders over dan Hem te ontmoeten, en Hij vervult al hunne schatkameren. Hij zelf vervult allen, Hij is alles in allen. Hij is niet een sterfelijk priester als Aäron, wiens bediening een einde nam, die door anderen werd vervuld. Heiland Jezus is Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek, die eeuwig leeft om voor ieder te bidden, voor wien Hij verzoening heeft aangebracht. Zijn offer is geen eindig offer, dat gedurig moet worden vernieuwd, als dat van Aäron, maar ’t offer van Jezus is een eeuwigdurend offer, de eeuwige Zoon van God heeft Zichzelven onbestraffelijk opgeofferd en in eeuwigheid volmaakt allen die geheiligd worden. Zijn bloed is geen sterfelijk bloed, maar blijft altijd versch en levend, ’t heeft een eeuwigdurende waardij, het heeft eene volkomene voldoening aangebracht, het reinigt van alle zonden. Geene gedachtenis der zonde blijft meer over als bij Israël, want Jezus is de vrede van al Gods volk: er is geene verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen maar naar den geest. Ook is de toegang tot God voor al des Heeren kinderen open in Hem. Alle scheiding is weggenomen voor elk die door Hem tot God gaat. Nu heet het: „Ik zal u tot een God zijn, gij zult Mij tot een volk zijn; Ik zal u tot een Vader zijn, gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn.” Jezus belooft: „Wij zullen tot u komen en woning bij u maken,” en wordt dit genoten, ieder beroemt zich in den Heere en zegt: die God is ons een God van volkomene zaligheid. En kan dit ook worden gelezen: Hij is ons een God van zaligheden, hoe troostvol ook voor den kleinste in de genade. Jezus is vol van genade en waarheid. Er is in Jezus een volheid van goddelijk leven, die doode zondaren levend maakt. In Jezus is een volheid van licht, want Hij is licht, die de duisternis der onwetendheid verdrijft. In Hem is een schat van gerechtigheid, die de zwaarste schuld verzoent. In Hem is een overvloed van heiligheid, die de verdorvenheid des harten bedekt. In Hem is een almachtige kracht, die de sterkste banden verbreekt. In Hem is een volheid van zaligheden, om de treurigen Sions te vertroosten. Hij geeft sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest.
Jezus, die God van volkomene zaligheid, is de Heere Heere, bij wien uitkomsten zijn ook tegen den dood. De Satan moge rondgaan als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden, Jezus is gestorven opdat Hij door den dood te niet doen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, en verlossen zou al degenen die met vreeze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren. De wereld moge verdrukken, Jezus zegt: „indien gij van de wereld waart, zoo zou de wereld het hare liefhebben, maar omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld.” Hij erkent hen voor de Zijnen, dat is hun genoeg. Zij vinden verberging bij Hem die zegt: „hebt goeden moed: Ik heb de wereld overwonnen.” Heeft al Gods volk te zuchten onder een lichaam der zonde en des doods, klaagt ieder die zichzelven kent: „ik ben vleeschelijk, verkocht onder de zonde” — de Trooster, de Heilige Geest, verzekert die allen: „de zonde zal over u niet meer heerschen, gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.” Is elk van ’s Heeren volk in zichzelven veroordeeld, acht hij zich des eeuwigen levens onwaardig — de Heere verzekert, door dienzelfden Geest, dat Hij zwijgt in Zijne liefde en is een barmhartig Hoogepriester, die weet medelijden te hebben met de zwakheden van Zijn volk. Hij is in alles verzocht geweest, doch zonder zonde. Hij is de Heere die ze heiligt, bewaart, ondersteunt en in al hunne benauwdheden mede benauwd is. Hij draagt hen op eeuwige armen door dit leven. En is de dood de laatste vijand, hij wordt teniet gedaan; is het graf donker en kil, het heeft door Hem zijn verschrikking verloren. Jezus zal wederkomen, Hij zal het graf zijn dooden doen wedergeven, Hij wekt ze op ten eeuwigen leven, geeft ze een plaats in Zijn troon en maakt hen tot koningen en priesters om eeuwig Hem te lieven, te loven en met Hem in eeuwige zaligheid te leven.
Welgelukzalig is hij, die den God Jakobs tot zijne hulpe heeft, wiens verwachting op den Heere zijnen God is, die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is, die trouwe houdt in der eeuwigheid.

U. (Utrecht) V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Jezus onze zaligheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1902

De Wekker | 4 Pagina's