Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

W. contra D. B.?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

W. contra D. B.?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Open brief aan broeder Wisse.

Hoewel het geen fatsoenlijke persmanieren zijn, in hetzelfde blad den hoofdredacteur te lijf te gaan, zooals v. S. in de Geld. Kerkbode zegt, wil ik voor een enkele maal dan toch eens zoo onfatsoenlijk zijn, alleen om v. S. genoegen te doen en zijn vrees weg te nemen, dat ik over de zaak in quaestie niet meer aan het woord wil komen. Immers hoe zwart v. S. U ook teekent, toch weet ik dat bij U nog wel zooveel liefde is tot uw naaste, dat gij ook hem, die u lastert, wel een genoegen wilt verschaffen. Ik vrees echter dat de redacteur van de Geld. Kerkbode er niet veel genoegen van zal beleven. Voor ik u echter te lijf ga, mag ik u toch zeker den indruk wel meedeelen, dien ik kreeg van zijn epistel „Hoe rijmt dat?”
Voor eenigen tijd zag ik twee jongens vechten en toen een van beiden het onderspit moest delven, ging hij aan het schelden, louter uit boosheid omdat hij het tegenover zijn tegenstander moest afleggen. Welnu, zoo gaat het ook met de Geld. Kerkbode.
Wat ik schreef over de dwalingen die in de Geref. kerken worden geleerd, kan door v. S. niet tegengesproken worden, maar als antwoord daarop volgt de onchristelijke taal, dat W. als een lasteraar van het krankbed verrezen is. Tegelijk wordt het spreekwoord in toepassing gebracht: Die een ander jaagt, staat zelf niet stil, want waar U van laster beschuldigd wordt, maakt van S. zich bij het neerschrijven dier beschuldiging op nog veel erger wijze aan die zonde schuldig. Vooreerst geeft v. S. aan zijne lezers den verkeerden of valschen indruk, alsof W. en D. B. elkander tegenspreken en geeft hij hun wél te lezen wat W. in „de Wekker” van 20 Juni 1902 schreef, maar niet wat D. B. in die van 27 Juni 1902 betuigde, dat in de Geref. kerken geleerd wordt: „en zoo is dus de vaste onderstelling bij de opvoeding van elk gedoopt kindeke, dat er verborgen genade in schuilt. (Dr. A. K. „voor een distel een mirt” pag. 72).
Vervolgens stelt ZEerw., die toch ook over Zondag 43 van den Heidelbergschen Catechismus gepredikt heeft, U aan zijne lezers voor als iemand, die misschien aan D. B. wel geen gelegenheid zal geven om in het door v. S. tusschen ons beiden gevonden verschil, aan het woord te komen. Dit ligt althans opgesloten in de woorden: „Wij vreezen echter dat D. B. over deze zaak niet meer aan het woord zal willen komen; het gaat toch niet aan, zijn mederedacteur in hetzelfde blad te lijf te gaan; dat zijn geen fatsoendelijke (lees fatsoenlijke) persmanieren. Afgezien van de vraag nog of hem de gelegenheid daartoe zou worden gegeven. Wat wij niet kunnen beoordeelen.’ V. S. kan dit niet beoordeelen, doch uit den toon van het schrijven is duidelijk op te maken, dat hij het ten sterkste betwijfelt. Welk een verdachtmaking!
Doch, waarde broeder W., nu moeten wij elkaar nog te lijf, althans als het noodig is. Ik heb geschreven, dat v, S, ons valschelijk beschuldigt, als hij ons in den mond legt deze aanklacht: in de Geref. kerken wordt geleerd dat alle gedoopte kinderen wedergeboren zijn ; maar dat dit ons bezwaar is tegen de Geref. kerken,: dat aldaar wordt geleerd dat alle gedoopte kinderen ondersteld moeten worden wedergeboren te zijn en bij de opvoeding als zoodanig aangemerkt moeten worden. Nu zegt v. S.: „ja dat schrijft D. B. en wij willen gaarne erkennen dat D. B. op goede wijzé schrijft en polemiseert,’ maar W. heeft ronduit geschreven: „daarbij komt, dat het gevoelen, dat alle Christenkinderen die gedoopt zijn wedergeboren zijn, steeds meer algemeen wordt, ergo zegt W. dat in de Geref. kerken wèl geleerd wordt dat alle gedoopte Christenkinderen wedergeboren zijn en is W. een lasteraar,” Och broeder, wat kan v, S. toch slecht lezen. Wij zijn het volkomen eens, doch ik wees op de valsche leer in de Geref. kerken, alwaar de doop op veronderstelde wedergeboorte geleerd wordt, en gij hebt gewezen op het treurig gevolg van die dwaalleer, n.l. het gevoelen dat alle gedoopte Christenkinderen wedergeboren zijn. Van harte ben ik het dan ook met u eens, dat dàt gevoelen meer algemeen wordt, als jammerlijk gevolg van de doopsdwalingen, al beweert gij evenmin als ik, dat geleerd wordt dat elk gedoopt kindeke wedergeboren is. Immers als ouders hooren verkondigen wat Dr. K. zegt: „Het is doopersch en Neo-Kohlbruggiaansch om uw kind te beschouwen als dood, zoolang gij er geen leven in bespeurt,” en: „Wat zoudt ge aan uw kind opvoeden en hoe zoudt ge uw kind tot bekeering vermanen kunnen, zoo ge niet ondersteldet, dat er eene verborgen genade Gods aan uwe opvoeding vooraf ging,” zullen dan zulke ouders niet spoedig, als zij die dwaalleer gelooven, gaan denken dat hun kinderen wedergeboren zijn? De natuurlijke mensch, die zichzelf niet kent door ontdekkend licht des Heiligen Geestes, is zoo spoedig gerustgesteld, bouwt zoo licht op valsche gronden, en als hij dan hoort dat de leeraar onderstelt dat de gedoopten wedergeboren zijn en bij de opvoeding en catechisatie de kinderen als zoodanig aanmerkt, „dat er verborgen genade” in schuilt, och die mensch, al wordt het hem niet letterlijk geleerd in de Geref. kerken, komt zoo spoedig tot het gevoelen dat alle Christenkinderen wedergeboren zijn. Het loopt dus best af met dat te lijf gaan van D. B. tegen W. Ik wees op de dwaalleer in de Geref, kerken, gij op de droevige gevolgen. Salomo’s woord dat er niets nieuws onder de zon is, wordt hier alweer bevestigd. Van oude tijden af reeds was het de tactiek der tegenstanders, de verdedigers der waarheid tegen elkander uit te spelen. Zij die de leer der rechtvaardigmaking alleen op grond van de verdiensten van Christus leerden en alle goede werken als verdienstelijk ter rechtvaardiging verwierpen, hoorden het zich toeroepen: Paulus en Jacobus zijn het zelfs niet eens, want de een leert de rechtvaardiging uit genade zonder werken, en de andere zegt dat Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, doch men vergat of wilde niet zien, dat Paulus wees op de daad der rechtvaardigmaking, welke zonder eenige aanmerking van menschenwerk geschiedt, en Jacobus op den staat der rechtvaardigmaking, welke uit de vruchten moet blijken.
Wij zullen nu maar hopen, broeder, dat v. S. beter zal lezen en niet uit uwe woorden maken, wat er niet staat, waar gij op de gevolgen, ik op de dwalingen heb gewezen, en bovenal dat v. S. zich zal schamen over zijn onchristelijke taal in het epistel: „Hoe rijmt dit?” Dan zal ZEerw. ongetwijfeld bekennen: Niet W., maar ik heb gelasterd in de Geld. Kerkbode.

Met broedergroete:
P.J.M. DE BRUIN

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1902

De Wekker | 4 Pagina's

W. contra D. B.?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1902

De Wekker | 4 Pagina's