Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kracht des geloofs (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kracht des geloofs (V)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder hen, die tijdens de regeering van Trajanus den martelkroon verwierven, moet vooral ook worden genoemd Ignatius, bisschop van Antiochië, Keizer Trajanus kwam in het jaar 109 te Antiochië, nadat hij een groote overwinning had behaald op de Parthen en Armeniërs, en wilde die overwinning vieren door in de tempels der afgoden rijke offers te brengen. Algemeen was dit reeds te voren onder het volk bekend! Den heidenen was het tot groote vreugde, want met die offers gingen groote feesten gepaard, die zeer het vleesch streelden; maar den Christenen was het een oorzaak van groote droefheid, immers al die offers en feesten waren eene onteering van den God des hemels en der aarde.
Ignatius nam zich voor den keizer te gaan vermanen en hem te wijzen op het woord der Schrift: Ik zal Mijn eer aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden, en hoe zeer hij kon weten welk een waagstuk het was, alzoo den heidenschen keizer tegen te treden, toch liet hij zich niet afschrikken. De eere Gods woog hem meer dan eigen veiligheid en leven.
Toen de keizer te Antiochië was aangekomen, toen de feesten ter eere der afgoden in vollen gang waren, toen Trajanus met de zijnen in een der grootste tempels bij de afgodische altaren stond, trad een oud, eerwaardig man op hem toe, sprak hem met ernstige, gevoelvolle woorden aan en smeekte hem zijn heidendom vaarwel te zeggen en de eere te geven aan dien God, Wien alleen eere toekomt. Trajanus zag zeer verwonderd op. Die verwondering maakte plaats voor toorn en in dien toorn sprak hij tot den grijzen bisschop:
„Wat zijt gij voor een verachter der goden, dat gij zelfs aan ons bevel niet wilt gehoorzamen en ook anderen verleidt tot eene dwaasheid, die hun ondergang moet zijn?”
Ignatius antwoordde: „Theophorus verdient zulk een naam niet en alle booze geesten moeten verre wijken van een dienstknecht des Heeren, want al hunne banden wierp ik verre van mij, door de inwendige genade van Christus, mijnen hemelschen Koning.”
Trajanus: „Wie is die Theophorus van wien gij spreekt?”
Ignatius: „Elk, die Christus in zijn hart draagt.”
Trajanus: „Gelooft gij dan niet, dat ook onze goden in ons wonen, die voor ons strijden tegen onze vijanden?”
Ignatius: „Gij dwaalt, wanneer gij de booze geesten de goden der heidenen noemt, want daar is maar één God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft, en er is maar één Christus, Gods eengeboren Zoon, in wiens koninkrijk ik mijn erfdeel heb, die mijne zonden en haar oorzaak, mijn ouden mensch, aan het kruis genageld heeft, en die den satan met al zijn list en boosheid onder de voeten geworpen heeft, voor allen, in wier hart hij leeft!”
Trajanus: „Bedoelt gij dien, die onder Pontius Pilatus gekruisigd is?”
Ignatius: „Ja, Hem, die mijn Heere en Christus is!”
Trajanus: „Maar draagt gij dien gekruiste z dan in uw hart?”
Ignatius: „Ja, dat doe ik, want daar staat geschreven: „Ik woon in hen!”
Daarop sprak Trajanus het volgende vonnis uit: „overwegende, dat Ignatius beweert, dat hij een gekruisigde in zich draagt, zoo bevelen wij, dat hij gebonden naar Rome gebracht en tot verlustiging des volks voor de wilde dieren geworpen zal worden,” waarop Ignatius antwoordde: „Ik dank U, o Heere, dat gij mij verwaardigd hebt, om evenals uw dienstknecht Paulus met koperen banden geketend te worden. Ik wensch nu niets anders, dan dat de wilde dieren mij om Uwentwil maar spoedig verscheuren!”
Spoedig daarop werd Ignatius deels te water, deels te land naar Rome gevoerd onder geleide van tien soldaten. Te Smyrna had hij een ontmoeting met bisschop Polycarpus, terwijl ook vele afgevaardigden van omliggende gemeenten daar waren. Men had gemeend Ignatius te versterken door hem te wijzen op de kroon, die hem wachtte, maar men ging weer huiswaarts, zelve versterkt door de taal des geloofs van den aanstaanden martelaar, wien ’t een eere was om Christus’ wil smaadheid te lijden. Op zijne reis schreef hij zeven brieven aan onderscheiden gemeenten, o.a. ook aan de gemeente van Rome, waarin hij onder meer zegt: „Van Syrië af naar Rome reizende, te water en te land bij dag en bij nacht, vecht ik met wilde beesten; wel nauw tusschen tien luipaarden (soldaten) gebonden, die inderdaad hoe meer ik hen streel en vriendschap bewijs, des te wreeder en wreveliger tegen mij worden. Doch door hunne wreedheid en pijnigingen, die zij mij dagelijks aandoen, word ik meer en meer geoefend en geleerd, maar daardoor ben ik niet rechtvaardig. Och, dat ik reeds bij de beesten ware, die gereed zijn mij te verscheuren. Ik hoop, dat ik hen eerlang zal vinden, zooals ik hen wensch: wreed genoeg, om mij ten spoedigste te vernielen. Willen zij mij niet aantasten en verscheuren, dan zal ik hen vriendelijk lokken, opdat zij mij niet verschoonen, zooals zij reeds eenige Christenen verschoond hebben, maar dat zij mij haastelijk in stukken scheuren en verteren. Indien zij nog blijven weigeren, zal ik hen tergen en aanporren. Vergeeft mij, dat ik zoo spreek. Ik weet, wat mij noodig en bevorderlijk is; nu begin ik eerst een discipel van Christus te worden. Ik acht zichtbare noch onzichtbare dingen, waaraan de wereld zich vergaapt. Het is mij genoeg, als ik Christus maar mag deelachtig worden. Laat vrij de duivel en booze menschen mij allerlei pijn en smarten aandoen, met vuur, met kruisigen, met het worstelen tegen de beesten, met verstrooiing van mijne ledematen en het geraamte van mijn lichaam, ja met verplettering en verbrijzeling mijns geheelen lichaams, ik acht dit alles zeer weinig, mits ik alleen Jezus Christus geniete. Hem zoek ik, die voor ons stierf; naar Hem, die uit de dooden is opgestaan, strekt zich mijn verlangen uit. Laat mij mijnen Heere in Zijn lijden volgen. De vorst dezer wereld zoekt mij mijn deel te ontnemen; dat niemand, ook uwe liefde niet, hem daarin behulpzaam zij; het vuur der liefde Gods is brandende in mij en zal niet worden uitgebluscht; het leeft, het spreekt en roept: „Kom tot den Vader!” Alleenlijk bidt voor mij, opdat mij innerlijke en uiterlijke kracht ten einde toe geschonken worde en ik dit niet alleen spreke of schrijve, maar ook het na kome en kunne lijden, opdat ik niet alleen een Christen genaamd, maar ook bevonden moge worden!”
Ouder zulke gedachten reisde Ignatius naar Rome, om een ontzettend wreede straf te ondergaan, en is daarin mogelijk veel, wat ons vreemd klinkt, bedenken we, dat we in de 20e eeuw moeielijk ons geheel kunnen indenken in den gedachtengang van de martelaren der 2e eeuw; alleen dit ééne zullen we met Ignatius gelijk denken, als we ook Theophorus mogen genoemd worden: Christus en Zijne verdienste de eenige grond van zaligheid; Christus en Zijne gemeenschap de eenige blijdschap der ziel, want dat leert de Heere door alle eeuwen heen aan allen, die waarlijk in Jezus gelooven.

D. (Doesburg) V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1902

De Wekker | 4 Pagina's

De kracht des geloofs (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1902

De Wekker | 4 Pagina's