Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus te Sichar (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus te Sichar (II)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan vermoeid zijnde van de reize, zat alzoo neder nevens de fontein. Het was omtrent de zesde ure.” Ev. v. Joh. 4: 6.

Aan de Jakobsfontein te Sichar heeft een niet alledaagsch verschijnsel plaats. Reeds zagen we, weelk een bijzondere voorbereiding hier plaats had in het gesprek van den Heere Jezus met de Samaritaansche vrouw, in betrekking tot de nadere openbaring welke deze vrouw te beurt viel. Nauwelijks heeft zij hare verwondering uitgesproken over het aangesproken worden van een Israëliet, of Jezus antwoordt haar met te zeggen; „Indien gij de gave Gods kendet, en wie hij is, die tot u zegt: Geef mij te drinken, zoo zoudt gij van hem hebben begeerd en hij zoude u levend water gegeven hebben.” Wel een bewijs, dat de vrouw uit Samarië Jezus niet kende. In dit opzicht ging het haar gelijk zoo velen, die veel hebben, maar ’t voornaamste missen.
Wat profeten en koningen hadden begeerd, Christus te mogen aanschouwen, viel deze vrouw te beurt. Nooit kon zij voortreffelijker en uitnemender persoon ontmoeten, dan die hier haar aanspreekt. Meer dan Salomo, meer dan alle de profeten is hier. En waar is uitnemender plaats voor ieder mensch, dan in het huis des Heeren, waar Christus wordt gepredikt als de geopende Heilfontein? Doch gelijk we die Samaritaansche in al haar gemis bij Jezus aan de Jakobsfontein te Sichar zien staan, zoo zijn ze bij honderden en bij duizenden te tellen, die onder de levendige verkondiging van des Heeren Woord gedurig zich bevinden, zonder nog de ware kennis van Jezus te bezitten. Men gaat dan meer of minder getrouw naar de kerk, maar men proeft en smaakt niet de kracht en de heerlijkheid van het water des levens. Vandaar zooveel traagheid, ongevoeligheid, onverschilligheid en ondankbaarheid. Dat zou anders zijn, als dezulken de Gave Gods kenden. De heerlijkste spijs en drank trekt niet aan, als er geen behoefte is. Ware kennis van Christus gaat altijd met behoefte gepaard. Zoodra daar maar iets van gekend en gevoeld wordt, zeggen we aanstonds gelijk de Samaritaansche: Heere! geef mij dat water, als is het ook dat we nog maar uiterst weinig verstaan van de wijze waarop de Heere zich aan den zondaar wil openbaren, ’t Is een aangrijpende gedachte, als men er goed over nadenkt: de Gave, de uitnemendste Gave Gods, zoo duidelijk en aan zoo velen geopenbaard, en toch maar zoo uiterst weinigen die met de daad bewijzen, dat zij die Gave Gods kennen, die Gave Gods begeeren, die schatten en waardeeren boven alles.
Dat is de vrijmachtige beschikking Gods, wiens vrije souvereiniteit zich hierin openbaart, terwijl daarbij in de deelgenooten van dit heil de vrije genade glansrijk en schitterend aan ’t licht treedt. Ieder oprecht geloovige toch is, als kind Gods, in afkomst aan alle andere menschen gelijk. En op de vraag hun voorgelegd: hoe kwaamt ge tot die kennis van Christus, als de Gave Gods? moet van den eerste tot den laatste worden erkend: alleen door vrije ontferming. Hoe onderscheiden ook in toeleidende en voorbereidende wegen en omstandigheden, het resultaat is voor allen volstrekt gelijk: „Uit genade zijt gij zalig geworden”.
Groot en veel zijn de bemoeienissen des Heeren met zondaren, dat zien we hier te Sichar. Hoe blind en onwetend is de vrouw tot wie de Heere zulke veelbeteekenende woorden heeft gesproken. Haar antwoord en geheel haar redeneering teekent haar als een mensch die niet verstaat de dingen die des Geestes Gods zijn. Vandaar haar vleeschelijke opvatting en uitlegging van de woorden des Heeren, die geest en leven ademden en die van een bijzonder uitlokkenden aard waren daarenboven. Nog denkt zij alleen aan het water uit den put dien, gelijk zij zegt,,, onze vader ons gegeven heeft.” Die put is diep. Jezus heeft niets om mede te putten en hoe zal Hij haar dan te drinken geven? Toch begint haar belangstelling te klimmen en begint zij dieper door te denken, vandaar dat zij vraagt: „van waar hebt gij dan het levend water?” Zij wil er dus meer van weten en maakt er zich niet gelijk zoo vele anderen met groote woorden af. Zij wil nader onderricht worden, wat aanvankelijk een gunstig teeken is. Waar dit uit een oprecht beginsel voortkomt, mogen we iets goeds verwachten. Menschen die meenen alles te weten, hebben geen leeraar, hebben ook Christus als den hoogsten Profeet en Leeraar niet noodig. En wie zal zeggen, welk een indruk aan den Heere Jezus gaf dit zeggen van die vrouw: „vanwaar hebt gij dan dat levend water?” Verblinde en verstokte Joden gingen heen, toen zij Jezus hadden gezien en gehoord, maar tevens hun gebleken was dat de Profeet uit Nazareth niet aan hunne vleeschelijke verwachtingen beantwoordde. Bij de genezing van den blindgeborene zijn zoo velen ooggetuigen van de kracht welke van Christus uitgaat, en in plaats van in Hem te gelooven, gaf men Hem scheldwoorden en nam men een besluit: zoo iemand Hem beleed den Christus te zijn, die zou uit de synagoge geworpen worden.
Op de vraag van de Samaritaansche: van waar hebt gij dan dat levend water? doet de Heere in Zijn antwoord nader uitkomen, waarin het onderscheid bestaat tusschen het water uit de fontein te Sichar, en het levend water door Hem bedoeld. Het water uit de Jakobsfontein mag aangenaam en verkwikkend zijn, doch kan alleen in tijdelijke behoefte voorzien. Maar wie gedronken zal hebben van het water dat Jezus geeft, die zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het zal in hem worden eene fontein van water springende tot in het eeuwige leven. Welk een verheven en heilrijk onderwijs!
Het ligt niet in onze bedoeling van alle bijzonderheden nadere verklaring te geven. We wijzen alleen op de hoofdzaak van wat hier plaats heeft te Sichar. De vrouw hoort nu wat zij nog nooit heeft gehoord. Zij heeft een onderwijzer gelijk nooit te voren. En wat daarbij zoo veel beteekent: Hij die haar onderwijst is tevens machtig te geven wat haar ontbreekt. Lichaamsbehoeften eischen vervulling — wie zal dat ontkennen? — maar grooter dan deze zijn de zielsbehoeften van den zondaar. Daarop heeft de Heere Jezus kennelijk het oog. In dezen vervulling te geven, was het doel van Zijne komst op aarde.
Zoodanig is de Heere hiermede vervuld, dat Hij bij eigen lichaamsbehoefte deze schier niet acht, waar zielsbehoefte van zondaren zich aan Hem openbaart. Dat is zijn uitnemendste spijs en drank, doende alzoo den wil des Vaders, die in de hemelen is. Begonnen met den arbeid aan deze arme zondares, rust de Heere niet, voordat Hij zich volkomen aan haar heeft geopenbaard als de beloofde Messias, de Heere onze Gerechtigheid.
Veel is echter noodig, alvorens alle duisternis door het Licht is verdreven en alle hinderpalen zijn weggenomen, waarvoor de zondaar zou blijven staan, waarvoor hij zou terugdeinzen als de Heere niet door Zijn Geest en Woord de ziel des zondaars bearbeidde tot hetgeen Hem welbehagelijk is. Nog is de Samaritaansche niet van haar blindheid genezen. Nog ziet zij niet in Hem die tot haar spreekt, welk eene genadige onderscheiding haar te beurt te valt.
Zóó ver is de vrouw echter gekomen, dat zij Jezus als Heere erkennende, van Hem dat levend water begeert, maar helaas, ook hierin blijkt nog haar onkunde, want zij zegt: „opdat mij niet dorste en ik hier moet komen om te putten.” Zoo zou zij niet gesproken hebben als zij de beteekenis van Jezus’ woorden had verstaan. Gaat Jezus nu heen, gelijk allicht iemand onzer zou gedaan hebben, met te zeggen of te denken: ik zal het maar opgeven, ge zijt toch onvatbaar voor beter onderricht? Of verwijt Jezus haar hare onkunde en blindheid? Niets van dat alles. Neen, hier te Sichar is in meer dan één opzicht een leerschool ontsloten, waar onder meer te leeren valt, hoeveel arbeid de Heere aan eene ziel besteedt. De wijze waarop Jezus nu met haar handelt, is een zoodanige, dat de Heere met eene ondoorgrondelijke wijsheid en liefde zoodanig Zijn gesprek en Zijn onderwijs inricht, dat de vrouw tot overtuiging moet komen, dat zij hier te doen heeft met een profeet. Een profeet, voor wien zij niets kon verbergen. Een profeet, die niet schroomt haar ernstige dingen te zeggen. Een profeet voor wien zij openhartig de waarheid spreekt en belijdt. Een profeet dien zij niet zonder reden wijst op het onderscheid tusschen Jeruzalem en Gerazim.
Zooveel is intusschen zeker, dat de vrouw getroffen en geraakt is. Alle omwegen zijn haar afgesneden, ’t Is er Jezus om te doen om deze vrouw te brengen tot bewustheid van haar zondaarstoestand. Dit te ontwijken doet ieder mensch, zoo lang en zoo goed hij kan, spreken en redeneeren over alles en allerlei, maar alleen dit ééne: „ik hen de man” en „ik ben de vrouw, die schuldig ben voor God,” dat is het laatste. Wel nog in algemeene termen. Dan is de wereld vol van menschen, die het gedurig op de lippen hebben: wij zijn zondaren. Maar als een met schuld en zonde beladen ziel voor God te staan, en met die belijdenis tot den Heere Jezus te komen, om door Hem gered en gezaligd te worden, is wat anders. Daar komen alleen zij, die door de trekkende genade des Vaders, de verlossende liefde des Zoons en de heiligende kracht en invloed des Heiligen Geestes verwaardigd worden te deelen in dat dierbaar en eeuwig gezegend werk van den drieëenigen God.
O, die Samaritaansche, hoe heeft zij hier te Sichar aan de fonteine Jakobs gevoeld de kracht die van Hem uitging, die tot haar zeide: „roep uwen man.” Trouwens hoe zal Christus in den volsten zin des woords den zondaar dierbaar en noodzakelijk zijn, zoo lang een welgegrond en levendig bewustzijn van eigen ellende en schuld voor God ontbreekt? Zoo velen hebben een geloof, dat telkens doet denken aan geschilderde vruchten, die wel kundig met het penseel zijn nagebootst, maar die, als men ze eten wil, ongenietbaar zijn. De Leeraar der Gerechtigheid bij de Jakobsfontein gezeten, weet woorden en middelen te gebruiken, waardoor het onmogelijk wordt langer als een visch onder het net door te zwemmen. Zonder harde verwijtingen, zonder iets dat haar afstoot, wordt de Samaritaansche gewaar, dat zij eene zondares is. En als zij straks ook aan anderen gaat zeggen wat haar wedervaren is, en van haar blijdschap kennelijke blijken geeft, dan is zij in haar persoon een aanschouwelijk bewijs van de macht, van de liefde en de genade van den Heere Jezus.
Daarom is haar geschiedenis zoo aantrekkelijk en leerrijk voor allen die er iets van verstaan, wat het beteekent een zondaar of een zondares te zijn. De wereld is een groot hospitaal of ziekenhuis gelijk, met allerlei ziekten en kwalen. En wat in die wereld geleden wordt is met geen pen te beschrijven. Gode alleen is het alles bekend. Maar geen lijden is te vergelijken bij dit eene, verlegen te zijn met zijn schuld en zonde, geen uitzicht of hoop te hebben voor de eeuwigheid. Te zien tegen een gesloten hemel; te blikken in een geopende hel. Dan eerst wordt, bij het ontstoken licht des evangelies, onder de werking van den Heiligen Geest, gewaardeerd de Gave, die geheel eenige Gave Gods in Christus geschonken. Bij geloovige omhelzing van Hem die de Middelaar Gods en der menschen is, smaakt de aanvankelijk geredde ziele dan zooveel zaligheid, dat men het der gansche wereld wel zou willen toeroepen: Och dat ge toch de Gave Gods kendet! Waar anderen Jezus zouden willen volgen om door Hem met brood verzadigd of van lichaamssmarten genezen te worden, kent gij en bezit gij dan een andere beweegoorzaak, waarom gij Hem tot Uw leidsman verkiest, en waarom gij Hem liefhebt met al de liefde Uwer ziel. Dan verstaat ge wat het is, met al de ware aanbidders den Vader te aanbidden in geest en waarheid.

„Welzalig zij, die naar Zijn reine leer
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen,
Die Slons Vorst erkennen voor hun Heer:
„Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Jezus te Sichar (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's