Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus te Sichar (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus te Sichar (III)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan vermoeid zijnde van de reize, zat alzoo neder nevens de fontein. Het was omtrent de zesde ure.” Ev. v. Joh. 3 : 6.

Na eene treftende ontmoeting en bijzondere voorbereiding heeft te Sichar bij de fontein van Jakob de volle openbaring plaats van den Heere Jezus aan een arme zondares. Gelijk de ontmoeting en voorbereiding, alzoo is ook de volle openbaring van het allergrootste heil hier op geheel eenige wijze te aanschouwen. Nadat de Samaritaansche vrouw verzekerd is, dat zij met een profeet spreekt, ontveinst zij haar verlangen niet. De Samaritanen hebben Gerazim, en de Joden hebben Jeruzalem als bijzondere plaats tot aanbidding; maar wat oordeelt nu de profeet die met haar spreekt, in dezen het beste, het alleen ware te zijn?
Om onderwijs is het haar te doen, haar belangstelling hieromtrent doet zij duidelijk blijken, van de Messiasverwachting is zij niet vreemd. En zalig allen wien het in dezen in waarheid om onderwijs van Jezus is te doen. Dan laat men at van alle vooroordeel, dan is men tot aanhooren bereid, en al moeten dan ook harde waarheden worden aangehoord, bij de oprechten is goedwilligheid.
„Gijlieden aanbidt wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden”. Zoo begint de Heere de vrouw verder te onderwijzen. Zou een ander in zulk een geval gezegd hebben: „ik hoor het al: gij het beste en het alleen ware, en al het andere verwerpen — genoeg er van” — zij niet. Zij hoort met belangstelling en ontvangt onderwijs omtrent God en goddelijke dingen. Dat onderwijs aan haar hart geheiligd doet haar Gerazim en Jeruzalem uit het oog verliezen, getroffen als zij is door de waarheid haar voorgehouden, dat God een Geest is, en dat zij die Hem aanbidden, dit doen moeten in geest en waarheid. Daartoe komt niet alleen de ure, maar zij is reeds nu aangebroken, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden op zulk eene wijze.
Eén ding weet de Samaritaansche, nl. dat de Messias komt, en wanneer die zal gekomen zijn, zoo zal Hij ons alle dingen verkondigen, namelijk die dingen welke tot het eeuwige leven te kennen noodzakelijk zijn. Was het niet, alsof die vrouw daarbij in haar spreken te verstaan wilde geven: ware het oogenblik maar gekomen, dat we zeggen konden: de Messias is gekomen?
Zoo weet de Opperste Wijsheid door Zijn Geest en Woord de behoefte in het zondaarshart te werken en te wekken, waardoor God de eer ontvangt van al Zijn werk. Is het hart als de aarde bereid om het goede zaad des Woords te ontvangen, dan blijft de gewenschte uitwerking ook niet uit. Heeft de behoefte zich in waarheid en oprechtheid voor den Heere geopenbaard, dan is het des Heeren tijd om op Zijne wijze die te vervullen. En wie beschrijft de gewaarwording dezer Samaritaansche hier te Sichar, toen zij van Jezus’ lippen de voor haar zoo aangename tijding vernam: „Ik ben het, die met u spreek.” Ik ben die beloofde Messias, die genaamd wordt Christus. Ik ben, o vrouwe! de van eeuwigheid van den Vader gezalfde. Ik ben het, op wien de vaderen hebben gehoopt.
Vervuld met blijdschap, verlaat de vrouw haar waterval om het haar stadgenooten te gaan verkondigen: „Komt, ziet een mensch, die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb: is deze niet de Christus?” Als evangeliste wordt zij werkzaam. Op haar woord gaan de Samaritanen uit, en wel met dit gevolg, dat zij Jezus gehoord hebbende in Jezus geloofden. Op hun verzoek blijft Jezus, al is het dan ook slechts twee dagen, bij hen, en er geloofden er veel meer om Zijns Woords wil. En als later in Samarië de gemeente des Heeren is gevestigd, mag die gemeente nog met blijdschap terugdenken aan hetgeen te Sichar eenmaal had plaats gehad. Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een mostaardzaad, klein in beginsel, maar groot in uitwerking. Wat de Joden haatten, was door den Heere bemind. Gekomen tot het Zijne, hebben de Zijnen Hem niet aangenomen. Zoo wondervol en aanbiddelijk is de raad Gods.
En wat anderen niet der moeite waard zouden achten, heeft den Heiligen Geest goed gedacht als een historische bijzonderheid door Johannes te doen opteekenen, dat het de zesde ure was. Dit was overeenkomstig de tijdverdeeling van de Joden het midden van den dag. Dan had de zon haar glans en hoogtepunt bereikt. En wie het vergeten kon, de Samaritaansche vrouw zeker niet. Neen, zulk een openbaring als haar ten deel viel, vergeet een zondaar en een zondares niet. Dat zijn oogenblikken, die bewaard blijven in het geheugen, en die bewaard moeten blijven in de geschiedenis, omdat zij op bijzondere wijze van Gods eeuwige trouw en goedheid, van Zijne ondoorgrondelijke ontferming getuigen.
Wel kan niet ieder kind des Heeren zeggen, gelijk de Samaritaansche vrouw, dat het de zesde ure was, toen zij den Heere ontmoette, want Gods weg en leiding met de Zijnen is grootelijks onderscheiden. Maar al weet ge den dag en de ure niet te noemen, en al kunt ge geen bijzondere plaats aanwijzen van en voor de eerste openbaring des Heeren u te beurt gevallen, één ding is er dat alle oprecht geloovigen in dezen kenmerkt, en dat zij met de Samaritaansche gemeen hebben: Christus de gave Gods wordt gekend. Gekend wel op onderscheiden wijze, naar de vrijmachtige bedeeling Gods, maar toch gekend in dien zin, dat als bewijs van ware geloofsgemeenschap met Christus, Hij allen geloovigen dierbaar is. Dat dierbaar schatten van Christus openbaart zich onder meer hierin, dat we van Hem, die ons het allerdierbaarste is, niet kunnen zwijgen. Dan is ook niet langer onze blik uitsluitend op Gerazim of Jeruzalem gevestigd, maar we verstaan wat het zegt: den Vader aan te bidden in geest en waarheid.
Zijn de wegen en leidingen Gods met de Zijnen onderscheiden, in het voorbeeld van de Samaritaansche vrouw zien we hoe overtuigend en uitlokkend de Heere werkt en werken kan zonderdat hierbij altijd van eene heftige gemoedsbeweging sprake behoeft te zijn. Doch al wordt uitwendig hier niet altijd veel van vernomen, en al heeft ieder door Jezus geredde zondaar en zondares niet dezelfde geschiedenis achter zich, kennis van ellende is voor ieder zondaar onmisbaar. Christus is ook niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering. Deel te verkrijgen aan Hem, die uit vrije genade de zonde vergeeft en recht schenkt tot het eeuwige leven, is een weldaad, waar men niet alleen niet van zwijgen kan, maar die men ook zoo gaarne anderen gunt. De ware liefde is mededeelzaam. Zij leeft niet voor zich zelve. De Samaritaansche denkt niet en zegt niet: ik ben maar een vrouw, of: wat zullen de menschen zeggen? — neen, zij redeneert niet, maar handelt. „Komt” zegt zij tot haar stadgenooten, alsof zij zeggen wilde: wordt met mij getuigen van de groote weldaad en de allerheerlijkste gaven ons geopenbaard, en deel in den zegen die mijn hart met blijdschap vervult.
De vrouw uit Samarië, die aan de fontein van Jakob kwam om water te putten, heeft Jezus gevonden. En die Hem vindt, die vindt het leven. Van alles wat we in deze wereld doorleven, en bij alles wat om ons heen plaats heeft, is dit het allerbelangrijkste, zoo noodzakelijk voor ieder hoofd voor hoofd, tot roem van Gods genade te kunnen en te mogen getuigen: ik heb Jezus gevonden. Gevonden niet gelijk Judas Iskarioth, die eens uitging om Jezus te zoeken, maar met geen ander doel dan om zijn Heere en Meester te verraden. Ook in den hof Gethsémané zeide de Heere eens: „Ik ben het”, maar welk een verschil, als we denken aan die zondares uit Samarië, die met een heilbegeerige ziel door den Heiland werd verrast en verblijd met dat veelbeteekenend: „Ik ben het”. In de genadige en heilrijke openbaring ligt het antwoord op de vraag voor ieder wien het om redding voor de eeuwigheid te doen is: wie zal mij verlossen van al mijn schuld en zonde, en mij recht schenken tot het eeuwige leven? Ik ben het, zegt de Heere; wie in Mij gelooft, zal in de duisternis niet komen, maar het licht des levens hebben.
Tegenover de majesteiten heerlijkheid van Gods Zoon, die op zulk eene wijze zich openbaart, moet iedere vijand wijken, alle tegenspraak verstommen. Waar de Heere de hand van ontferming naar den ellendige uitstrekt, vallen de schellen van de oogen en wordt zooveel dierbaarheid in Jezus gezien, dat inderdaad al wat aan Hem is, gansch begeerlijk is. En waar het oog des geloofs iets van die schoonheid en heerlijkheid in Hem mag ontdekken, daar volgt ook het verlangen om steeds meer en inniger van Hem te mogen kennen en genieten. Eenmaal, van alle ellende verlost, als Gods raad zal uitgediend zijn op aarde, en de verlosten in heerlijkheid worden opgenomen, dan zal dat „Ik ben het” in al de kracht van het woord worden verstaan, dáár, waar ze het Lam volgen, waar het ook henen gaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Jezus te Sichar (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's