Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het wonder van Bethlehem

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het wonder van Bethlehem

(Kerstfeest)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En gij zult Zijnen naam heeten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden”. Matth. 1: 21.

Wél mag de gemeente des Heeren op den heuglijken Kerstmorgen zich opmaken om in hooggestemde feestvreugde op te gaan naar de plaats des gebeds, om gedachtenis te vieren met allen die God vreezen van Gods groote daden. Eéne gebeurtenis is het waarbij alsdan aller aandacht wordt bepaald en waaraan we elk jaar bij vernieuwing worden herinnerd: het wonder van Bethlehem, de menschwording van Gods Zoon. Deze gebeurtenis, zoovele eeuwen lang door God beloofd, door Gods kerk geloovig verbeid, overtreft in beteekenis en waarde alle andere. Het woord door Jesaja geprofeteerd: „Ziet een maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en gij zult Zijnen Naam Immanuël heeten” treedt in vervulling. Op dat feit der feiten is onze aandacht gevestigd, als we met al Gods gunstgenooten jubelen: „Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt.” Wat ook moede doet worden of met den tijd zijn glans verliest, de hoofdgebeurtenissen op onze Christelijke hoogtijden herdacht blijven altijd nieuw en frisch. Dit bewijst hun goddelijk karakter, hun geheel eenige beteekenis, hun onvergelijkelijke waarde. Juist in de meest donkere dagen van het jaar worden we geroepen onze Kerstfeestzangen aan te heffen. Treffend beeld van de komst van het beloofde Licht te midden van zooveel duisternis.
En al de glans en de heerlijkheid van ons Kerstfeest concentreert zich op dat wonderkindeken in Bethlehems kribbe aanschouwd. Voor ’t natuurlijk gezicht en verstand is hier niets dat boeit of aantrekt. Al wat het modernisme en het rationalisme hieruit als bloemruiker saamleest, is te nietig om aan te hooren. Al dat kinderspel van kerstboompjes en festiviteit]es, daar heeft de gemeente Gods een afkeer van. Al die vrome speculatie op de zinnelijkheid en uiterlijke bijzaken behooren bij de aanhangers z van Rome tehuis. Met verwerping en veroordeeling van al die menschelijke uitvindingen, kunsten en traditien, hebben we aan geheel iets anders te denken en gaat de verwachting van heilbegeerigen en heilbehoeftige zielen maar wat anders uit.
Wat we als opschrift boven de kribbe te Bethlehem kunnen aanmerken, geschreven door een engel des Heeren, wijst de geheel eenige beteekenis van het wonder van Bethlehem duidelijk aan. „Gij zult”, zoo zegt de engel tot Jozef in den droom, „gij zult Zijnen naam heeten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden”. Ziedaar het groote Godsgeheim, de groote beteekenis van de gebeurtenis op het Kerstfeest te herdenken. Zalig maken is behouden. Dat behouden onderstelt verloren zijn. „Zijn volk” kan onmogelijk betrekking hebben op gansch Israël, want dat wordt door geschiedenis en ervaring luide weersproken. Daar kan derhalve niet anders mee bedoeld zijn, dan Gods volk in engeren zin, gelijk dit meermalen voorkomt in de H. S., waardoor we dan te verstaan hebben al Gods uitverkorenen, voorgekend van voor de grondlegging der wereld. Verloren zijn alle menschen, aangemerkt in Adam, die aller verbondshoofd is. Verloren in dien zin, gelijk een Paulus er van getuigt: „zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods”. Dood- en doemschuldig is de mensch in Adam aangemerkt, onherstelbaar verloren. Dood door de misdaden en zonden is de mensch alleen nog redbaar voor God. Maar ook zoo alleen.
Rechtvaardig den eeuwigen dood hebbende verdiend had God de Heere allen rechtvaardig kunnen verdoemen. Maar neen de Heere heeft gedachten des vredes gedacht. Wat van eeuwigheid door God zelf is vastgesteld, wordt in den tijd openbaar. Eerst in de belofte, door allerlei schaduwen en offeranden afgebeeld. En toen der tijden volheid was aangebroken „heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden”.
Als de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, de menschelijke natuur aangenomen hebbende door de kracht des Heiligen Geestes, zal Zijn naam zijn Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Die naam, niet afkomstig van engelen, maar van goddelijken oorsprong, wordt naar den wille Gods op aarde bekend gemaakt. Die naam zal de eenige naam zijn onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. Volkomen zal dat kindeken, in de kribbe aanschouwd, beantwoorden aan hetgeen met dien inhoudrijken naam wordt uitgedrukt.
Geen luister noch heerlijkheid van aardschen oorsprong wordt aan of bij dat kindeken waargenomen. Integendeel, in de diepste vernedering doet Gods Zoon als zoodanig Zijn intrede in de wereld. Voor Hem is geen plaats in de herberg, geen plaats in de wereld, geen plaats in de harten der menschen. Dat zal geheel Zijn leven in diepe vernedering kenmerken. Dat alles zal uitloopen op en eindigen in het kruis van Golgotha. Maar in plaats van aardschen luister en grootheid blijkt reeds in den naam dien Sion’s Vorst zal dragen, welk eene geheel eenige heerlijkheid in Hem door ’t geloot is te aanschouwen. Behouders w en verlossers zijn er onder de menschen geweest in zoover als de Heere hen als middelen in Zijne hand wilde gebruiken. Zoo heeft Mozes Israël uitgeleid uit Egypte. Jozua bracht Israël in Kanaän, David en anderen hebben het volk uit de hand hunner vijanden verlost. Maar nooit kan van eenig schepsel worden gezegd, wat we van Jezus lezen: dat Hij van de zonde verlost en zondaren zalig maakt. En nooit is bij de geboorte van een aardsch vorst geschied wat bij de komst van Gods Zoon in het vleesch heeft plaats gehad: dat een menigte van hemelsche heirlegers in en door hun Godverheerlijkend gezang die gebeurtenis hebben opgeluisterd, nadat door een heraut uit den hemel de komst van den Koning Sions officieel was aangekondigd. Als een stof van groote blijdschap, die al den volke wezen zal, wordt niet aan grootheden uit de menschen, maar aan nederige herders des nachts dit heil bekend gemaakt. En als de voorzang van het lied, dat eens al de gekochten door Jezus’ bloed zullen aanheffen, weergalmen de velden van Bethlehem van het: „eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in de menschen een welbehagen!” En op de vraag: waarom dit alles? antwoordt de gemeente Gods die Jezus’ naam belijdt: „Hij do Vorst der aard is die hulde waard.”
Wie door ’t licht des geloofs dat kindeke te Bethlehem geboren aanschouwt, heeft geen uiterlijke teekenen van majesteit en heerlijkheid noodig. Dan vallen de wijzen uit het oosten voor Hem die in nederige windselen in de kribbe ligt, in het stof, terwijl ze Hem met hunne dankoffers vereeren. Dan neemt een Simeon in den tempel dat kindeken in de armen, om God te loven en uit te roepen: „Nu laat Gij Heere! Uwen dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien.” En als later die naam Jezus alom gepredikt en aan zondaren bekend gemaakt wordt, dan zal God ontvangen aanbidding, eer en dankbare lofgezangen. Dan zal door allen die gelooven in den Persoon met dezen Naam genoemd, als met ééne stem worden getuigd en erkend dat de naam Jezus een naam boven alle namen is. En zoolang de tegenwoordige bedeeling duurt en deze aarde de schouwplaats van zooveel zuchten en geween is, zoolang de zonde als oorzaak van allen jammer aanhoudend doet klagen en lijden, zal in den naam van Jezus het eenig afdoend en bevredigend antwoord zijn op de de vraag of er nog een middel is om aan de straf der zonde ontkomen en in de gunst en gemeenschap met den gelukzaligen God te worden hersteld.
De gebeurtenis waarvan we op het Kerstfeest gedachtenis vieren, heeft derhalve maar niet slechts directe beteekenis voor hen die leefden tijdens Christus’ geboorte, neen de beteekenis van dit groote feit blijft van kracht voor alle volgende eeuwen en geslachten. Daarom verandert het Kerstevangelie niet. De behoefte aan redding en verlossing blijft voortbestaan, want ieder kind van Adam wordt in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren. En aan allen die onder het licht van het evangelie leven, wordt de gelegenheid geschonken om bekend te worden met het heil dat in Jezus is.
De ware Christusprediking heeft tot hoofdinhoud: dat God zoo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Die prediking komt derhalve tot zondaren als de openbaring van de ondoorgrondelijke liefde en ontferming geopenbaard in het welbehagen Gods. Niet om allen hoofd voor hoofd, maar alleen en uitsluitend om Zijn volk zalig te maken draagt de Verlosser en Immanuël den naam van Jezus. Wie die door God voorgekenden van voor de grondlegging der wereld zijn, is ons onbekend. Dit staat opgeteekend in het boek des levens, waar geen sterveling in zien of lezen kan. Slechts dit ééne weten we onfeilbaar zeker: dat volk, dat Jezus als Zijn volk zalig maken zal, is in oorsprong en aard aan alle andere kinderen van Adam volstrekt gelijk.
Tot ellendigen, dood- en doemschuldigen komt de noodiging Gods door het evangelie in het: wend u naar Mij toe en wordt behouden. Wie op die noodiging Gods komt en in Jezus geloovende alleen in Hem zijn heil en zaligheid zoekt, zal behouden worden. In dezen zal blijken dat waar dit onmogelijk is voor den mensch in eigen kracht, de Heilige Geest het willen en het werken werkt naar Gods welbehagen. Zoo wordt de doode zondaar levend gemaakt. Zoo wordt de mensch, die een zondaar is, wedergeboren. Zoo komt de geloovige aan zijn geloof. En zij die door Gods genade meer of minder bewustheid mogen hebben van wat het zegt tot dat volk te behooren dat het bijzonder eigendom van Jezus is, zij erkennen met geheel hun hart, dat zij aan Jezus als de verdienende oorzaak hun zaligheid danken.
Bij al de bijzonderheden ons omtrent Christus’ geboorte in het evangelie vermeld, wat alles rijk aan leering en gezegend onderwijs is, komt het echter steeds op de hoofdzaak van alles aan: dat Jezus is de Christus de Zoon des levenden Gods. Wordt dit als hoofdzaak in de prediking gemist, dan beantwoordt onze Kerstfeestviering niet aan de allereerste en hoogste eisch waarop altijd dient gelet te worden. Niet wat de zinnen streelt en wat menschen bekoort, maar wat God behaagt trede op den voorgrond. Dan zal en dan kan de prediking van het Kerstwonder steeds frisch en nieuw zijn. Laat het dan den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid zijn, hun die gelooven zal het evangelie van Christus een kracht Gods zijn tot zaligheid.
Eere alzoo God eenig en drieeenig voor de genade in Christus geopenbaard! Eere den Vader die Zijn eeniggeboren en geliefden Zoon heeft geschonken! Eere den Zoon, die door Zijne genade is arm geworden, daar Hij rijk was! Eere den Heiligen Geest die in Gods uitverkorenen werkt en met hunnen geest getuigt, dat zij kinderen Gods zijn! Leere door Gods genade ook op dit Kerstfeest menige ziel het amen des geloofs uitspreken op hetgeen de engel des Heeren verkondigt: „Gij zult Zijnen naam heeten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden”.
De verborgenheid der godzaligheid is groot. God is geopenbaard in het vleesch.

„Hoe lieflijk op der berger top,
Wordt nu de maar vernomen;
De heilboó heft zijn roepstem op:
Uw Koning is gekomen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's

Het wonder van Bethlehem

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1902

De Wekker | 4 Pagina's