Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rijkste troost

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rijkste troost

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.”Rom. 14: 8b

In die twee woorden leven en sterven is saam te vatten alles wat gezegd kan worden van ’s menschen openbaring hier op aarde. Daar ligt trouwens ook in begrepen al de verscheidenheid welke zich én in ’t leven én in ’t sterven der menschen openbaart. De groote verscheidenheid, wat het leven betreft, is van tweevoudigen aard: natuurlijk en geestelijk. In ’t natuurlijke leven spreekt men van zwak en sterk, van gelukkig en ongelukkig. In ’t sterven moet wél onderscheid gemaakt worden tusschen hetgeen de mensch in schijn en hetgeen hij in werkelijkheid is. Wie zacht en kalm sterft, gelijk de kinderen der wereld dat noemen, kan daarom nog wel op de allerellendigste wijze sterven. Er zijn menschen die zoo onkundig zijn van hetgeen tot hun eeuwige belangen dient, onkundig ook van hetgeen naar Gods getuigenis ieder onwedergeboren mensch na dit leven wacht, dat zij zonder bijzondere vrees, onkundig van ’t gevaar dat hen dreigt, de eeuwigheid ingaan, evenals een gezond mensch den nacht ingaat. Sterven zonder Christus, om God als zijn vijand te ontmoeten, is het vreeselijkste, wat zich denken laat. Anderen daarentegen, met genade bedeeld, die in hun gezonde dagen zooveel duidelijke bewijzen gegeven hebben van hun vereenigd zijn met Christus, kunnen soms met nog zooveel vrees en bangen strijd worstelen tot hun laatsten snik. Wist men dan niet beter, dan zou men het er voor houden, dat de zoodanige zeer ongelukkig was. Evenwel, niet wat men schijnt, maar wat men waarlijk is, zal beslissen over de vraag of men een troost bezit, die in leven en sterven genoegzaam is. Alleen zulk een troost is de ware, de onmisbare, de rijkste troost.
Veel is er waar de menschen zich van bedienen en waarmede zij zich trachten te helpen. Veel en velerlei zijn de antwoorden welke gegeven worden met woorden en daden op de vraag: wat is uw troost? Ook de geloovigen hebben, als kinderen Gods, op die vraag een antwoord. Een antwoord kort en duidelijk omschreven met en in de woorden welke Paulus aan de gemeente schrijft: „Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren”. Gekocht, niet voor goud of zilver, maar door het dierbaar bloed van Christus. Zijn eigendom zijn zij, beide naar ziel en lichaam.
Door het geloof met Christus vereenigd, hebben zij deel aan Christus’ lijden en sterven, deel ook aan de vrucht van Christus’ opstanding en verheerlijking. Hier op aarde mogen zij in druk en tegenspoed, in smart en droefheid, in beproevingen van allerlei aard deelen gelijk alle anderen, maar dat zal alles voor hen moeten medewerken ten goede. In de ellende laat de Heere de Zijnen niet alleen. In hun sterven zullen ze niet verlaten worden. Christus de Heere waakt over en zorgt voor Zijn eigendom. Eer verging de gansche wereld, dan dat één der Zijnen zou verloren gaan. Wie zichzelven niet leeft, zal zichzelven ook niet sterven.
De bewustheid van hetgeen men in en met Christus bezit, kan onderscheiden zijn. Er is in het geestelijk leven afwisseling van licht en duisternis. Wie den eenen dag roemend in ’t geloof zegt: „de Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken,” kan den anderen dag wel verschrikt worden onder de verberging van Gods aangezicht. Maar al klaagt en zucht en kermt dan Gods kind, daarom is men nog niet zonder troost. O neen, er is verscheidenheid in openbaring, wat het geestelijke leven betreft, maar leven en dood zijn onvereenigbaar. En al is voor een oogenblik het leven nog zoo doodig en nog zoo zeer, naar eigen schatting, in gevaar, toch is het leven aanwezig en dat leven is veilig omdat het in de hand des Heeren is.
Over hooge bergen en door diepe dalen voert de weg naar het hemelsche Jeruzalem. Dag en nacht wisselen met elkander, en zoo wisselt ook licht en duisternis in ’t leven der geloovigen, maar altijd zoo, dat ook in de grootste duisternis en in de hevigste aanvechtingen Christus zelf voor de uitkomst instaat. Al naarmate we met het oog des geloofs mogen zien in het testament der genade, zal ook blijmoedig worden ingestemd met hetgeen de apostel der Heidenen hier getuigt: „wij zijn des Heeren.” Zijn eigendom, terwijl we leven, lijden en strijden. Zijn eigendom ook als de doodsklok luidt en de doodsengel ons wenkt om te scheiden van deze aarde.
Bij alle mogelijke verscheidenheden in weg en toestand, in ontwikkeling en lotsbedeeling hebben alle geloovigen dit met elkander gemeen, dat zij zeggen kunnen: wij zijn des Heeren. Dit is de rijkste, en tevens de eenig ware troost, in leven en sterven volkomen genoegzaam. Wie het eigendom des Heeren is, kan in eeuwigheid niet omkomen. De Heere, die almachtig is, heeft Zijn eigendom lief, Hij draagt er bijzondere zorg voor. Menschen mogen door haat en vijandschap gedreven, trachten des Heeren erfdeel te benadeelen, de duivel moge al het mogelijke beproeven om Gods uitverkorenen te verleiden, maar geen nood: de Heere leeft en regeert.
Hieruit moet verklaard worden, hoe het mogelijk is, dat een Abraham met zijn Izak den berg Moria kan beklimmen; dat een David van rondom met vijanden omringd, die het op zijn verderf en ondergang hebben aangelegd, nog zeggen kan, roemende in den God zijns heils: Ik vrees niet, wat zal een nietig mensch mij doen?
Zijt ge arm, wat is veiliger en gelukkiger dan dat ge tot Hem kunt en moogt gaan met al uwe behoefte, Wiens de hemel en de aarde is, Wien het goud en het zilver, Wien het vee op duizend bergen toebehoort? Zijt ge in krankheid en lijdt ge lichaamssmarten, wie is een heel- en geneesmeester gelijk Christus, voor Wien geen ding te wonderlijk is? Zijt ge met vijanden omringd, die u lasteren en schelden, liegende alle kwaad van u spreken, wie kan ooit veiliger zijn dan hij die als het eigendom des Heeren een beschermend God in den hemel heeft? Zijt ge bekommerd en verlegen van wege uwe zonden en veelvoudige afwijkingen, het bloed van Jezus Christus Gods Zoon reinigt u van alle zonden. Zoekt de dood u te verschrikken met zijn geweld, uw Koning en Ontfermer heeft den dood overwonnen. Geloof alleenlijk, en gij jubelt met geheel Christus’ Kerk: Dood, waar is uw prikkel; hel, waar is uwe overwinning? Laat voor korter of langer tijd u alles tegen schijnen te zijn, laat de hand des Heeren zwaar op u drukken, laat het steeds donkerder worden vóór en rondom u — te Zijner tijd zal de Heere het licht in de duisternis doen opgaan.
Gods beloften falen niet. De beloften aan des Heeren volk gedaan omvatten den tijd en de eeuwigheid. O wonderbare heerlijkheid! Gods kind kan arm zijn naar de wereld, maar is toch rijk in God. Vergeten bij en onder de menschen, maar schoon arm en ellendig, zegt David, de Heere denkt aan mij bestendig.
Niemand der stervelingen vermag den sluier op te heffen en te zien wat de toekomst in haar schoot verbergt. Zijn anderen daaromtrent in onrust en vreeze, die het eigendom des Heeren is, kan zeggen: Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen van den dood, volkomen uitkomst geven.
Nog al grooter wordt de weldaad, het eigendom des Heeren te zijn, bij het bedenken wat hier tegenover staat. Eén van beide: de mensch is het eigendom van Christus of hij is nog in en onder de macht des Satans. Wie niet op weg is naar den hemel, is zeer zeker op weg naar de hel. Wij zijn geborgen in Christus, of wij zijn geheel zonder Christus.
De bewustheid door Gods genade te bezitten, in leven en sterven des Heeren te zijn, is een troost zoo rijk en zoo groot, dat die rijkelijk opweegt tegen al de ellenden en smarten van het tegenwoordige leven. Die geloofsbewustheid roept tevens tot het bedenken van de dingen die boven, niet die op de aarde zijn.
Met den mond te belijden: ik ben des Heeren, en met daden steeds te toonen dat men niet den Heere, maar de wereld en de zonde dient, weerlegt zichzelf. Wie zegt God lief te hebben en tevens zijn naaste haat, die is een leugenaar. Een goed Christen is een goed staatsburger. Alle oprechte kinderen Gods haten de zonde. Daarmee zeggen we niet, dat de geloovigen zonder zonde zijn — dat zij verre. De geloovigen haten de zonde zoowel in zichzelve als in anderen. Te zien bij den voortgang, dat we zoo zwak zijn in onszelve, dat we geen oogenblik kunnen bestaan, en dat, zoo we het goede willen doen het kwade ons nog bijligt, veroorzaakt een hartelijk leedwezen en droefheid over de zonde eenerzijds, en anderzijds een vurig verlangen om eens van alle zonde volkomen bevrijd, den Heere in volmaaktheid te mogen dienen.
Daarom behoeft het zien van zoo veelvoudig gebrek in uzelven u den moed en de hope niet te ontnemen, dat gij waarlijk Gods kind zijt. Om den troost te genieten, voortvloeiend uit de weldaad dat gij den Heere toebehoort, komt het slechts op gebruikmaking aan van Hem die gegeven is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en volkomene verlossing. In uzelven aangemerkt een verloren en verdoemelijk schepsel, in Christus aangemerkt rechtvaardig voor God en een erfgenaam des eeuwigen levens. Dat is het heilgeheim, dat de Heere Zijnen gunstgenooten doet verstaan. Zoo ging menig reiziger naar ’t hemelsch Vaderland van deze aarde scheiden met de belijdenis, waarmede kort geleden een onvergetelijk broeder heenging: „een ontrouwe dienaar, maar een getrouwe God”. Zoo zal hier en zoo zal tot in alle eeuwigheid de Heere de eer, de lof en de dankzegging ontvangen voor de onuitsprekelijke genade Zijnen ellendigen bewezen.
Hoe dieper en hoe verder we worden ingeleid in het wonder der verlossing, waaraan ieder kind des Heeren zijne behoudenis dankt, hoe wondervoller de belijdenis „wij zijn des Heeren” worden zal. Immers wat staat hier ontzaglijk veel mede in verband. Denk slechts zelf de vragen in: wat waart ge vóór dien tijd, toen ge nog een vreemdeling waart van God en van uw hart? Wat moest er al niet saamloopen en medewerken, onder Gods bijzondere voorzienigheid, om u te brengen waar ge nu zijt en te doen worden wat u nu zooveel stof tot blijdschap en vreugde geeft? En wat nog veel meer zegt: Wat heeft God de Heere gedaan, van voor de grondlegging der wereld, om zondaren zalig te maken! Wat heeft Gods Zoon moeten doen, zoudt gij door Hem kunnen behouden worden. En nu in ’t voorbijgaan van zoo velen, naar Gods vrij en souverein welbehagen, gekomen tot die weldaad, dat gij op des Heeren eigen woord gegrond, naar waarheid kunt getuigen: Ik ben des Heeren! Als elke droppel uit den Oceaan inkt en als elke zandkorrel een pen ware, dan nog zou niet naar waarde kunnen vermeld worden de grootheid van Gods liefde en ontferming daarin jegens u geopenbaard. Het eigendom des Heeren is Gods kind, maarten koste van het dierbaar bloed van het Lam Gods.
En dat werdt ge niet om uw uitnemenden aanleg, of omdat gij zoo gunstig u van anderen onderscheiddet, maar dat dankt ieder begenadigde aan Gods vrijmachtig welbehagen, aan die eeuwige en vrije liefde, die zocht naar hen, die uit zichzelve nooit naar den Heere zouden gevraagd hebben. Dat is ook de inhoud van het evangelie der genade, dat niet aan vromen, maar aan zondaren in des Heeren Naam gepredikt wordt. Dat is de blijde boodschap des heils, die in een wereld vol ellende en zelfbedrog wordt vernomen, dat God geen lust heeft in den dood des goddeloozen, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve. Wie dat evangelie verwerpt, die verwerpt daarmee den eenigen Zaligmaker en Verlosser. Die maakt zich schuldig aan het bloed des Nieuwen Testaments, en voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. Daarom blijft bij al wat ons omringt dit het grootste en allerdierbaarste wat een Adamskind op de wereld kan bezitten, het getuigenis des Heiligen Geestes in zich te hebben: ik ben des Heeren eigendom.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1903

De Wekker | 4 Pagina's

De rijkste troost

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1903

De Wekker | 4 Pagina's