Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met heerlijkheid en eer gekroond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met heerlijkheid en eer gekroond

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond.”Hebreën 2:9a.

Uit de heerlijkheid van het Hoofd volgt de heerlijkheid van het geheele lichaam. Dit noopt den heiligen schrijver aan de Hebreën om allereerst te wijzen op de uitnemende heerlijkheid van Christus, als het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, om daarop te laten volgen: (Hoofdst. 3:1.) „Hierom, heilige broeders! die der hemelsche roeping deelachtig zijf, aanmerkt den Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus”.
In dit „aanmerkt” wordt niets minder gezegd dan: geeft nauwkeurig acht, slaat Hem aandachtig gade, overweegt Zijne verschijning, maakt studie van geheel de beschrijving van Zijn Persoon. Met verwijzing naar de woorden der profetie in Hem vervuld, merkt de schrijver aan, dat aan Christus alles onderworpen is, ook al is het dat wij nu nog niet zien dat Hem alle dingen onderworpen zijn. Maar wat we wel zien, is dit: wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond.
Dat zien we sinds Zijne glorierijke opstanding uit den dood. Daardoor is op geheel eenige wijze bewezen, dat Christus is de Zoon des levenden Gods. Aan getuigenissen en bewijzen hiervoor had het ook vóór Christus’ lijden en sterven niet ontbroken. De stem uit de hemelen, bij den doop in den Jordaan gehoord, de heerlijkheid waar Petrus, Jacobus en Johannes getuigen van zijn geweest op den berg, het woord en de kracht waardoor Christus zelf zich had geopenbaard, had dit overvloedig bewezen. Maar toch had men nooit zóó de heerlijkheid van Gods Zoon aanschouwd, als nadat de Heere was opgestaan. Immers, toen eerst werd in volle werkelijkheid in Hem aanschouwd de overwinnaar van dood en graf. Eerst toen bleek in vollen glans de waarheid van Zijn eigen getuigenis, dat Hij wel lijden en sterven, maar ook uit den dood opstaan zou. En dit alles werd aanschouwd niet buiten, maar in betrekking tot geheel Zijne Middelaarsbediening. Geen heerlijkheid en eer alzoo, uitsluitend om wat groots ons te doen aanschouwen, dat wel eerbied afdwingt en wel bewondering en verbazing opwekt, maar zonderdat hier eenig vruchtgevolg aan zou verbonden zijn. Juist met het oog op het gezegend einde, zoowel van Zijne verhooging als van Zijne vernedering, is de kennis van Christus zoo uitnemend dierbaar en heilzaam.
Dit verklaart en rechtvaardigt zoo volkomen de blijde en opgewekte stemming, als de gemeente op het Paaschfeest samenkomt om van Christus’ opstanding gedachtenis te vieren. Al zien wij dan de heerlijkheid en de eer van Christus nog niet gelijk die door de verlosten in den hemel wordt aanschouwd, toch kunnen we ook hier op aarde reeds spreken van een heerlijk, van een zalig zien. Of is het niet groot en heerlijk, als God de Heere ons in en door Zijn Woord doet aanschouwen de vervulling Zijner beloften aan Zijn volk gedaan. Is het niet groot, dat de aarde vereerd wordt met een bezoek van een engel uit den hemel, die aan de gezegende Moedermaagd de belofte brengt dat zij zal zwanger worden en een Zoon baren, dat men Zijn naam Immanuël zal heeten, en dat Deze zal groot zijn? En als dan wederom een hemelbede op aarde verschijnt, om na al de vernedering en het lijden, om na den vreeselijken dood van Gods Zoon aan de vrouwen bij het graf de verzekering te geven dat Jezus van de dooden is opgestaan, is dan niet deze eerste tijding van Christus’ opstanding de eerste openbaring van Zijn gekroond zijn met heerlijkheid en eer? Nog veertig dagen heeft Hij zich toen levend vertoond, met vele gewisse kenteekenen, zijnde van de Zijnen gezien, en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan. Nooit anders heeft Christus de Heere zich toen geopenbaard, dan als de Vorst des levens, die over al Zijne vijanden heeft getriumfeerd. Eindelijk vaart Hij voor de oogen Zijner jongeren op den Olijfberg glorierijk ten hemel om te gaan zitten aan Gods rechterhand en als Koning te heerschen tot in eeuwigheid. En als Zijne apostelen uitgaan naar Zijn bevel, om alom het evangelie Zijns Koninkrijks te prediken en in Zijnen naam teekenen en wonderen te doen, hoe blijkt dan op onwederlegbare wijze de heerlijkheid en de eer van Hem, wien alle macht is gegeven in hemel en op aarde. Wel woeden de vijanden, en doet men al het mogelijke om die eerste getuigen tot zwijgen te brengen en den naam van Jezus van de aarde te bannen, maar vergeefsch is al dat ijdel pogen. Aardsche grootheid duurt slechts kort. Eer en luister van aardsche vorsten is gelijk al de heerlijkheid der menschen, welke als het gras des velds vergaat. Maar de heerlijkheid en de eer van Sions Vorst en Koning zal nooit tanen. Al kan ons zinnelijk oog Hem niet aanschouwen, van uit de woonstede Zijner heerlijkheid roept Hij het Zijnen geliefden apostel Johannes op Patmos toe, en in Hem geheel Zijn Kerk op aarde: „Vrees niet; Ik ben de eerste en de laatste; en die leef, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid, Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.”
Onuitsprekelijk groot is de heerlijkheid en de eer van den Leeuw uit Juda’s stam, die overwonnen heeft, en die als het Lam dat geslacht is, het voorwerp is der aanbiddende hulde van al de heilige engelen en van de geesten der volmaakt rechtvaardigen. Alle dingen zijn aan Zijne voeten onderworpen. Hoog, oneindig hoog verheven boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en allen naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld maar ook in de toekomende, zien we Christus verheerlijkt met de heerlijkheid, welke Hij bij den Vader had eer de wereld was. Niet alleen zien we in en door dit alles de heerlijkheid van den Persoon des Middelaars: ook in Zijn Middelaarswerk wordt de majesteit aanschouwd van Gods Zoon. Is niet ieder zondaar, die geloovig tot Hem toevlucht neemt, door Hem gered en gezalig wordt, daarvan een aanschouwelijk bewijs? Stemmen niet alle geloovigen met elkander hierin volkomen overeen, dat Christus de verdienende oorzaak van alle zaligheid is? Daarom wordt ook Hem benevens den Vader en den Heiligen Geest eer en aanbidding toegebracht tot in eeuwigheid.
De verheerlijking van Christus is en blijft voor de gemeente Gods eene stof tot groote vreugde. Gelijk allen in Adam sterven, zullen nu ook allen in Christus worden levend gemaakt. Er zal een opstanding der rechtvaardigen en der goddeloozen zijn. Zien we in dit leven, dat eenerlei den rechtvaardigen en den goddeloozen wedervaart, en leert de Schrift daarenboven dat de tegenspoeden der rechtvaardigen vele zijn, in Christus die het Hoofd des lichaams is, zien we door ’t geloof Gods geroepen uitverkorenen reeds verheerlijkt. Hoor slechts, hoe een Paulus hiervan getuigenis geeft door den Heiligen Geest, als hij aan de Efeziërs schrijft, dat God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijne groote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft,… ons levend gemaakt heeft met Christus en ons mede in den hemel gezet heeft in Christus Jezus. Zoo is het zien van de heerlijkheid en de eer van Christus, ook het zien, door het licht des geloofs, van de heerlijkheid en de eer van allen die Hij door Zijn bloed heeft gekocht. Daarom is iedere openbaring van Christus’ heerlijkheid van zulk een rijken troost voor Zijne geloovigen. Daarom ook is het lijden dezes tegen woordigen tijds niet te waardeeren tegen de heerlijkheid welke aan hen zal worden geopenbaard.
Dat is het heil en de zaligheid door het evangelie aan ’t licht gebracht en thans alom in de wereld gepredikt. Van al dat heil worden zondaren, die dood en hel, vloek en toorn van den Almachtige zich hebben waardig gemaakt, uit vrije genade deelgenoot, indien zij slechts in Christus gelooven. Hieruit blijkt hoe groot de verantwoordelijkheid is van ieder die onder het licht des evangelies leeft. „Hoe zullen wij ontvlieden indien wij op zoo groote zaligheid geen acht nemen?”
Jezus met heerlijkheid en eer bekroond te zien, doet ons denken aan de zon, die op het midden van een zomerdag zich in vollen glans en heerlijkheid aan ons sterfelijk oog vertoont. Maar wat zoudt ge dan zeggen van menschen die wilden beweren, dat er geen zon en mitsdien ook geen heerlijkheid van de zon bestaat? Dwaas zoudt ge met recht zulke menschen noemen. Maar nog veel dwazer zijn zij, die de opstanding van Christus, en daarmede de heerlijkheid en de eer van Gods Zoon loochenen.
Is Christus niet opgestaan, dan is onze prediking, dan is ons geloof, dan is geheel onze verwachting van de zalige toekomst der geloovigen ijdel. Maar Gode zij dank dat we voor ons geloof proef houdende gronden hebben, en dat onze hoop en verwachting, zoo voor het heden als voor de toekomst, niet gebouwd is op kunstelijk verdichte fabelen, maar op het eeuwigblijvend Woord van den levenden God.
„Wij zien” — zoo zegt ieder geloovige, naardien zijn verstand door den Heiligen Geest is verlicht. En wat ge nu door Gods genade ziet, dat ziet ge niet door de oogen van een ander, maar dat ziet ge door het gezichtsvermogen dat de Heere aan u gaf. En omdat ge dit nu zelf ziet, ieder naar de mate des geloofs hem geschonken, kan immers de tegenspraak van hen die blind zijn, u niet verontrusten. Door ongeloof verblind, gaan duizenden bij duizenden voort, Christus en Zijne openbaring te verwerpen, tegenover het heilig evangelie niet dan spot en smaad te vertoonen. Zoo velen daarenboven geven voor aan Jezus te gelooven, zonder te beseffen wat het zegt, dat alleen zij die in Christus zijn, nieuwe schepselen zijn.
Veel en velerlei vraagt in deze wereld onze aandacht. Veel is er, waar de mensch op zien kan. Maar geen zaliger gezicht, dan Jezus te zien. Hem te zien gelijk Hij in de Heilige Schrift, niet alleen in Zijn diepe vernedering, maar ook in Zijne luistervolle verhooging wordt voorgesteld.
Daardoor wordt de zwakke gesterkt, de treurende getroost, de strijder aangemoedigd tot volharden om te strijden den goeden strijd des geloofs. Omringd met ellenden van allerlei aard, zuchtend met het gansche schepsel, steeds voorttrekkend als een vreemdeling door een vreemd en onherbergzaam oord, ligt in het zien op Jezus in heerlijkheid, een verborgen kracht, een onschatbare troost, een stof van onuitsprekelijke blijdschap.
Van wege het lijden des doods, was Gods Zoon een weinig minder geworden dan de engelen, opdat Hij door de genade Gods voor al de Zijnen den dood smaken zou. En Hij heeft dien gesmaakt, in al zijn bitterheid en vreeselijkheid, gelijk niet één schepsel dien smaken kan. Maar opgestaan uit den dood, heeft Hij het leven en de onverderfelijkheid aan ’t licht gebracht, en is een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden, allen die Hem gehoorzaam zijn.
Nog maar een weinig tijds, dan is de Christenreiziger tehuis. Voor Gods kind zal de sterfdag de kroondag zijn. Nu zien we door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht. Christus te aanschouwen in volle heerlijkheid, te aanschouwen als één dergenen die door Hem voor eeuwig zijn verlost, dat zal de zaligheid der geloovigen volmaken. Zoo dan, vertroost elkander met deze woorden: Wij zullen, zegt het apostolisch woord, eenmaal met Christus en door Christus opgewekt, altijd met den Heere wezen.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1903

De Wekker | 4 Pagina's

Met heerlijkheid en eer gekroond

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1903

De Wekker | 4 Pagina's