Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In Christus geheiligd (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In Christus geheiligd (VII)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verplicht, gelijk wij in het vorig nummer van dit blad gezien hebben, de verbondsheiligheid van de kinderen der geloovigen hunne ouders tot een gewichtvol werk, niet minder zijn ook de kinderen zelve geroepen hun doop te leeren verstaan. Door hunne geboorte in de kerk des Heeren en niet in het heidendom zijn ze lidmaten der kerk van hunne geboorte af aan, zijn ze in Gods Verbond begrepen en Gode geheiligd of toegewijd, zoodat op hen de dure verplichting rust zich met hart en ziel over te geven aan dien God, wiens merk- en veldteeken zij op het voorhoofd dragen. Ligt op ieder mensch, zoowel in het joden- en heidendom als in het Christendom, de eisch dat hij zijn Schepper en Formeerder zoeke en diene, een bijzondere verbondseisch ligt op den gedoopte, n.l. den God zijns doop te voet te vallen en zijn Verbond in te willigen in den weg van bekeering en geloof. Daarom zeggen onze vaderen in ons doopsformulier zoo schoon dat alle verbonden in twee deelen begrepen zijn, namelijk aan de eene zijde de belofte Gods, maar aan de andere zijde ook de eisch Gods om dien Drieëenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest aan te hangen, te betrouwen en lief te hebben van ganscher harte, van ganscher ziele, van ganschen gemoede en met alle krachten, de wereld te verlaten, onze oude natuur te dooden en in een nieuw godzalig leven te wandelen.
Ieder gedoopte is dus Gode toegewijd en uit kracht van zijn doop geroepen tot een godzalig leven, tot een haten en vlieden van de zonde en een leven in de vreeze des Heeren. Nu weten wij wel dat de mensch uit kracht van zijn doodsstaat, waarin hij ligt, dit niet wil noch kan, doch waar de gedoopte van zijn kant aan den eisch des doops niet kan gehoorzamen, daar belooft de Heere tevens hem dit te willen schenken, zoodat de eisch om den Heere aan te hangen, te betrouwen en lief te hebben, den gedoopte een gebed moet worden aan den troon der genade.
Er is echter nog meer. Is de gedoopte geheiligd of Gode toegewijd en opgedragen in den doop, dan is hij daardoor ook geroepen bij het opwassen getrouw naar Gods huis en ter catechisatie te gaan om onderwezen te worden in de waarheden des geloofs opdat hij eenmaal in staat zij den God zijns doops voor de gemeente te belijden. De belijdenis des geloofs is toch eigenlijk niet anders dan de openlijke erkentenis voor God en de gemeente dat men dien God, aan wien men werd opgedragen, nu ook wenscht te vreezen en te dienen, voor Hem in godzaligheid wenscht te leven en dat leven met goede werken wenscht te versieren.
Tot zulk eene oprechte, hartelijke belijdenis is de gedoopte geroepen, want God kan geen behagen scheppen in eene belijdenis die met den mond wordt uitgesproken, terwijl het hart zegt: Wijk van mij, want in de kennis Uwer wegen heb ik geen lust. Een van beiden is zeker: Is men Gode gewijd in den doop, dan moet men òf bij het opwassen zijn doop herroepen en openlijk voor den predikstoel afzweren òf men moet den Heere in het verborgen zoeken en Hem openlijk belijden.
Doch ook dan zijn wij er nog niet. Is de gedoopte geroepen den Drieëenigen God lief te hebben van ganscher harte en Hem openlijk voor de gemeente te belijden, hij moet ook dien God dienen in den weg zijner ordonnantiën en dus ten Avondmaal komen. Is hij echter onbekeerd en leeft hij nog in de zonde met een Gode vijandig hart, zooals wij dit allen van nature doen, dan is het verschrikkelijk aldus aan den disch des Heeren te komen. Dan zit men er aan als een gast zonder bruiloftskleed, als een huichelaar, en ziet de Kenner der harten den zoodanige zitten met een hart vol haat tegen God en den naaste. Hij kan zóo geen Avondmaal houden, want hoewel de doop hem verplicht ten Avondmaal, hij mag er niet anders komen dan als een gebrokene van hart en verslagene van geest. Zoo ligt dus het kind der gemeente van af zijne geboorte in Gods kerk onder de duurste verplichtingen. In Christus geheiligd of in Gods Verbond begrepen ligt het onder den eisch des Verbonds. Nooit kan het zich weer van dien eisch ontslaan. Och dat menig gedoopte dien eisch des Doops verstaan mocht, het beseffen en ter harte nemen mocht dat de Doop hem vermaant en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid aan God, opdat hij dien God smeeke: Heere, Gij hebt geboden dat ik Uwe bevelen bewaren zal, och dat door U mijne wegen gericht mochten worden om voor Uw aangezicht in Uwe vreeze te wandelen. Begint hij dit in waarheid te vragen, dan verzekert God in den doop dat Hij dat zeker ook aan de zoodanigen geven zal. Beschouwen wij nu de uitdrukking „in Christus geheiligd” niet als betrekking hebbende op inwendige heiligheid, maar zooals onze vaderen in onze belijdenisschriften doen, als eene heiligheid „niet van nature, maar uit kracht van het verbond,” met andere woorden als een Gode gewijd zijn, dan blijft er dus plaats om onze kinderen te wijzen op hunne dure roeping om den Heere te zoeken, dan bouwen wij hen niet op met eene onderstelde wedergeboorte, dan stellen wij hen niet gerust op valsche gronden en dan laten wij de ouders niet bekennen, wat zij onmogelijk bekennen kunnen bij den doop, n.l. de wedergeboorte of inwendige heiligheid van hun zaad.
Hiermede stappen wij van dit onderwerp af. Wij zijn breedvoeriger in onze beschouwingen geweest, dan wij van plan waren, toen wij de pen opvatten om te weerleggen de bewering dat de opstellers van ons doopsformulier eene inwendige heiligheid op ’t oog hadden in de eerste doopsvraag. De lezers van onze stukken zullen echter verstaan hebben welk een ontzaglijk groot verschil er is tusschen de leer onzer vaderen, die van geen onderstelde wedergeboorte bij den doop spraken, maar eenvoudig betuigden dat bij den kinderdoop Gods Verbond verzegeld wordt, en de leer die in de vereenigde kerken geleerd en geduld wordt, waarbij onderstelde „genade in den wortel” door den doop versterkt wordt, eene veronderstelde genade of inwendige heiligheid, waarmee men nog jaren, lang de wereld kan dienen en in goddeloosheid voortleven.

D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1903

De Wekker | 4 Pagina's

In Christus geheiligd (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1903

De Wekker | 4 Pagina's