Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om niet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om niet

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En worden om niet gerechtvaardigd.” Rom. 3:24a.

Tegenover de ellende van Adams geslacht, door Paulus in de voorafgaande verzen van dit hoofdstuk in al haar vreeselijkheid geteekend, begint de apostel in vs. 21 te spreken over den rijkdom van Gods genade, geopenbaard door het evangelie.
Verloor de mensch door overtreding van Gods gebod zijn gerechtigheid waarmede God Zijn Schepper hem had versierd in den staat der rechtheid, en is het onmogelijk om uit de werken der wet voor God gerechtvaardigd te worden, zoo volgt hieruit van zelf de vraag: hoe kan dan de mensch, die een zondaar is, met God verzoend en bevredigd, in Zijn zalige gunst worden hersteld? Die vraag wordt te ernstiger bij het indenken van de waarheid, dat God van Zijn recht niet kan afstaan en nooit genade kan schenken aan den zondaar ten koste van Zijn heilig en goddelijk recht. Rechtvaardig moet de mensch zijn, zal hij kunnen bestaan voor Gods gericht. Rechtvaardig moet hij zijn om te kunnen leven in de gemeenschap met God, aangezien de absoluut Heilige met de zonde geen gemeenschap hebben kan. En op de vraag: hoe kan dit? antwoordt de apostel met te zeggen: „Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard, zonder de werken der wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten, namelijk de rechtvaardigheid Gods, door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen, die gelooven, want er is geen onderscheid”. Joden en Heidenen, allen hebben gezondigd. Allen derven de heerlijkheid Gods. Allen zijn van nature vijanden van God en van den naaste. En op de vraag: hoe wordt nu de rechtvaardigheid Gods de onze en voor welken prijs is deze weldaad verkrijgbaar? lezen we in bovenstaande woorden het antwoord. Deze ééne regel uit de Heilige Schrift is de omschrijving van een weldaad, zoo oneindig en onbegrijpelijk groot, dat zelfs het verstand der engelen dit niet bevatten noch doorgronden kan.. Om daar ook maar iets van te kunnen verstaan, is noodig wél te weten en te bedenken, hoedanig de voorwerpen zijn, aan wie de weldaad der rechtvaardiging wordt geschonken, alsmede wat die weldaad zelve inhoudt en omvat.
Hierbij hebben we te denken aan menschen, zondige en voor God schuldige menschen, zondaren in den vollen zin des woords. Het zijn dezelfde voorwerpen waarvan we in het vorige vers lezen „zij hebben allen gezondigd”. Kon de mensch nu óf geheel, óf gedeeltelijk zelf zijn schuld aflossen, dan ware dit wat anders. Waren zij die voor God gerechtvaardigd worden, in één of ander opzicht gunstig van anderen onderscheiden, dan kon geheel of gedeeltelijk de weldaad der rechtvaardiging hieraan worden toegeschreven.
Nu de Schrift nadrukkelijk leert, dat de zondaar om niet gerechtvaardigd wordt, komt het in ’t geheel niet te pas, aan zoo iets te denken.
Dan — wie zal naar eisch omschrijven hoedanig de toestand is van den zondaar vóór zijne rechtvaardiging. Schuldig niet aan één, maar aan alle Gods geboden. Onrein door de zonde van ’t hoofd tot de voeten. Zondig naar ziel en lichaam beide, schuldig tegenover de allerhoogste Majesteit Gods. Schuldig als één voor wien geen enkele verontschuldiging is te bedenken. Schuldig niet gelijk iemand die door onnoozelheid of onwetenheid in de ellende kwam, door iets te doen of een weg in te slaan, waar de uitkomst niet van was te voorzien. Neen, op Gods Woord gegrond zegt onze Heidelberger, dat de mensch zichzelven en al zijne nakomelingen door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid in zulk een toestand heeft gebracht, dat hij nu van nature niet anders kan dan zondigen. Al wat men daar tegen in wil brengen en wat men in den loop der eeuwen daartegen ingebracht heeft, is slechts bewijs van onkunde en vijandschap tegen God. Zelfs geen schijn van bewijs is daarvoor te vinden in Gods getuigenis. Dat nu de mensch dood- en doemschuldig voor God, in zichzelven aangemerkt reddeloos verloren, nochtans redbaar is gebleven en mitsdien hierdoor onderscheiden is van de engelen die gezondigd hebben, wijst ons al aanstonds op een genadige onderscheiding. Want evengoed als de gevallen engelen had God de Heere ook de gevallen menschen rechtvaardig voor eeuwig kunnen verstooten van voor Zijn heilig aangezicht. Op de vraag waarom dit niet is geschied, kan alleen worden geantwoord naar de Schrift met te zeggen, dat heeft de mensch te danken aan Gods vrijmachtig welbehagen.
Wat nu vervolgens met het woord rechtvaardigen wordt uitgedrukt, wijst ons niets minder dan de volkomen vrijspraak van den diep schuldigen zondaar. Vrijspraak, welk een woord, welk een weldaad! Vrijspraak, niet gedeeltelijk, maar volkomen. Vrijspraak, niet voorwaardelijk, maar onvoorwaardelijk! Vrijspraak niet door menschen, maar door God zelf, die heilig en rechtvaardig is. Vrijspraak, niet maar tijdelijk, maar voor eeuwig. In die rechtvaardiging wordt niet slechts de schuld des zondaars weggenomen en het vonnis der verdoemenis opgeheven, maar de voor God gerechtvaardigde zondaar ontvangt daarbij tevens recht tot het eeuwige leven. Dat deze alles omvattende weldaad niet aan alle menschen hoofd voor hoofd te beurt valt, wordt in de Heilige
Schrift allerduidelijkst geleerd.
Alleen zij die God te voren gekend heeft, zegt de Schrift, (Rom. 8) die heeft Hij ook te voren verordineerd, „en die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt”.
Het geloof is niet aller, bijgevolg kan de rechtvaardiging ook niet aller zijn, want alleen door het geloof wordt de zondaar de rechtvaardiging deelachtig. Op de vraag voor welken prijs die weldaad verkrijgbaar is, staan vele onware antwoorden van menschen tegenover het eenig ware antwoord door God zelf ons in Zijn heilig Woord gegeven. „Om niet” zegt de Heilige Schrift. En wat in die twee kleine woorden wordt uitgedrukt, is van zulk eene geheel eenige waarde en beteekenis, dat het eeuwigdurende stof bevat tot aanbidding en dankzegging.
Alleen hierdoor is zaligheid voor doemelingen mogelijk. In dat „om niet” ligt de verklaring, waarom de prediking van het evangelie zulk een getrouw en alleraannemingwaardige tijding bevat. Al de barmhartigheid, de ontferming en de liefde Gods wordt daarin geopenbaard. Daarin ligt ook het vereenigingspunt voor de harmonie van de dankbaarheid van Gods verloste kinderen op aarde en de lofzangen van de verlosten in den hemel.
Wonderbaar geheim! Zalige werkelijkheid! Ondoorgrondelijk wonder van genade en erbarming! Daarin daalt de Heilige, de Algenoegzame, daarin daalt de allerhoogste maar beleedigde Majesteit af tot ellendigen. Daardoor rijst er hoop voor verslagene harten, die door schuldbesef verbrijzeld, hongerig en dorstig uitzien naar redding en behoudenis.
Zoodra dit door het geloof wordt verstaan, verandert de duisternis in licht. Wat onmogelijk is voor menschen is mogelijk bij God. Zoo volkomen en zoo afdoende is de vrijspraak, dat alle vijandelijke machten kunnen worden uitgedaagd, terwijl alsdan op de vraag: wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? alle tegenspraak, verstommen moet voor het woord: God is het die rechtvaardig maakt. Dat zulks daarenboven geschiedt zonder krenking van Gods heilig recht, dus met behoud van al Gods deugden, maakt dit wonder van genade nog grooter. Zonder Middelaar zou zulk eene verlossing onmogelijk zijn. Als in éénen adem laat de apostel op dat „om niet gerechtvaardigd”, tot nadere verklaring volgen: „uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is”. Hieruit blijkt dat de vrijspraak in het vonnis der rechtvaardiging niet geschiedt naar willekeur, maar naar recht. Sion zal door recht verlost worden. De grond waarop de vrijspraak geschiedt ligt niet in, maar geheel buiten den mensch. Die grond ligt eenig en alleen in de aangebrachte gerechtigheid van Christus, die als Borg en Middelaar voor al Gods uitverkorenen heeft voldaan en Die met eene offerande in eeuwigheid heeft volmaakt degenen die geheiligd worden, Die gestorven is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.
Nooit kan iets heerlijker en uitnemender voor nietige stervelingen, voor arme zondaren worden geopenbaard, dan hetgeen ons hierin geopenbaard is, dat God de Heere den goddelooze rechtvaardigt om niet. Die leer is niet de vrucht van het wijsgeerig denken van menschen, zij heeft haar oorsprong niet in de scholen der geleerden, zij is geen vinding van den menschelijken geest. Neen dat is Goddelijke openbaring, welke bij de Heidenen te vergeefs wordt gezocht. Die goddelijke openbaring te miskennen en te verachten zal des zondaars verdoemenis rechtvaardig doen zijn. In dit allergewichtigste stuk onzer Christelijke heilsleer te dwalen kan nooit anders dan tot de allertreurigste gevolgen leiden. Gods eer en ’s menschen zaligheid staan hiermede in het allernauwste verband. Alle levensvragen zijn in die eene levensvraag saam te vatten: hoe kan de zondaar voor God worden gerechtvaardigd? Komt het op de toeëigening aan, dan is het alleen het geloof, waardoor de zondaar met Christus vereenigd, nu ook in staat wordt gesteld om de weldaad der rechtvaardiging aan te nemen. Vandaar het antwoord van den gerechtvaardigde op de vraag: hoe zijt gij rechtvaardig voor God? alleen door een oprecht geloof.
Dierbaar en onschatbaar is die leer, omdat zij zoo juist beantwoordt aan de behoefte van des zondaars hart. Wat Gods kinderen hierin en hierdoor bij oogenblikken genieten is niet te beschrijven. Als de wet met haar eischen, als de duivel met zijne beschuldigingen, als zelfs uw eigen geweten als aanklager tegen u optreedt, dan door de genade en kracht des geloofs te mogen zeggen tegenover dit alles: „Er is geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn”, zie dat is en dat zegt zoo onbeschrijfelijk veel, dat in één woord daarmeê alle bedenkingen zijn opgelost.
De souvereiniteit, de vrije genade Gods schittert in de rechtvaardiging des zondaars op de meest glansrijke wijze. En toch, hoe duidelijk dit ook in de H. S. wordt geleerd en hoe noodzakelijk deze weldaad ook is voor ieder zondaar in ’t bijzonder, nergens wordt zooveel tegenstand tegen openbaar. Zalig worden door werken is de leer naar den mensch, de leer die haar aanhangers bij duizenden en millioenen onder allerlei vormen zich openbarend telt. En een betrekkelijk klein getal staat daar tegenover, dat van ganscher harte de leer der vrije genade, de rechtvaardiging des zondaars om niet omhelst. Hierin hebben we te aanbidden Gods wondervollen raad, want velen zijn geroepen maar weinig uitverkoren. Een ieder zie slechts toe voor zichzelven, dat hij het bloed des Nieuwen Testaments niet onrein achte. Uit de werken der wet zal in eeuwigheid geen vleesch voor God gerechtvaardigd worden.
Onze beste werken zijn immers nog met zonde bevlekt. En nu de vrije genade Gods in Christus geopenbaard, in de wereld gepredikt, door alle oprecht geloovigen verstaan en genoten wordt, is het voor ieder die onder de bediening van het evangelie mag leven, de vraag: wat is dat evangelie voor u? Trekt het u aan, bekoort het u en zijt ge volkomen overtuigd, dat geen andere weg tot zaligheid mogelijk is? O dat „om niet”! Bedenk wat dit beteekent voor de wereld, voor de hel, en wat het beteekent voor den hemel.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1903

De Wekker | 4 Pagina's

Om niet

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1903

De Wekker | 4 Pagina's