Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verre van juist

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verre van juist

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een broeder uit V. schrijft ons het volgende: „In één der Octobernummers van „de Wekker” werd het feit herdacht, dat de Heere op 14 October 1834. den waardigen Ds. H. de Cock met zijne gemeente te Ulrum aangordde om zich los te maken van de liberale Hervormde Kerk en hare ongoddelijke reglementen. Op dit stukje van D. B. werd in „de Gereformeerde Kerk”, orgaan der confessioneelen in de Hervormde Kerk, critiek uitgeoefend door Ds. Eringa, Hervormd predikant, onder ’t opschrift: „Niet geheel juist” of zoo iets. Ds. E. schreef namelijk, dat niet de verkondiging der vrijegenadeleer de oor zaak was van Ds. de Cock’s schorsing, zooals „de Wekker” voorgaf, maar het doopen van kinderen uit andere gemeenten, zijnde strijdig met de toen geldende reglementen.”
Wij danken onzen broeder voor bovenstaande kennisgeving, daar het schrijven van Ds. Eringa ons onbekend was. Had Z.Eerw., die ons bestrijdt, een exemplaar van het bewuste nummer van „de Gereformeerde Kerk” gezonden, „de Wekker” had zich dan kunnen verdedigen en er reeds eerder op kunnen wijzen dat ook Ds. Eringa niet geheel juist in zijne voorstelling was. Ds. E. toch schijnt geen onderscheid te maken tusschen aanleiding en oorzaak. Aanleiding tot de schorsing was wel het doopen van kinderen uit andere gemeenten, doch dit was geenszins de oorzaak der schorsing en vervolging door de Hervormde kerkbesturen. Indien toch het doopen van kinderen uit andere gemeenten eene overtreding ware geweest van de reglementen, waarom werden dan andere predikanten, die dit òòk deden, niet geschorst? Neen, de oorzaak was bittere vijandschap tegen de vrije genadeleer, en slechts daarom moest de Cock uitgeworpen. Om nu toch eene beschuldiging tegen Z.Eerw. te hebben, werd het doopen van kinderen aangegrepen als grond van aanklacht, terwijl er niet één reglement was dat dit verbood. De geschiedenis der feiten toont dit klaar en duidelijk. Nog voordat Ds. de Cock één kind uit eene andere gemeente had gedoopt, schreef hij een brief aan Ds. D. Molenaar te ’s Gravenhage 8 of 9 Mei 1833 met de vraag of Z.Eerw. hem raad wilde geven omtrent het doopen van kinderen uit naburige gemeenten. Ds. Molenaar schreef daarop den 12den Mei 1833 het volgende terug: „Ik zou in uw geval er veel bezwaar in vinden om een kind uit eene andere gemeente te doopen, niet omdat men zulks niet mag doen, integendeel, nog heden namiddag wordt hier een kind uit eene naburige gemeente gedoopt, maar omdat men zich tegenover zijne naburen en ambtsbroederen voorzichtig gedragen moet.”
Hieruit blijkt: l°. Het doopen van die kinderen was door geen wet verboden en waar geen wet is, is ook geen overtreding. 2°. Ds. Molenaar maant tot voorzichtigheid, wel bewust van de vijandschap tegen de vrijegenadeleer. Het is alsof Ds. M. het gevoelde dat de vijanden der waarheid dit doopen zouden gebruiken als middel om den verkondiger der zuivere waarheid te vervolgen.
Dat de oorzaak wel degelijk vijandschap tegen de vrije genadeleer was, blijkt hieruit, dat de consulent van Niezijl, toen Ds. de Cock aldaar zou prediken, zich zelfs tot den gouverneur wendde met het verzoek om dit tegen te gaan.
Toen Ds. de Cock uit het schrijven van Ds. Molenaar wist, dat hij geen reglement der Herv. Kerk overtrad als hij een kind uit eene andere gemeente doopte, uit Gods Woord wist dat de Heere eene reine bediening der sacramenten eischt, gaf hij dan ook gehoor aan de begeerte der ouders en doopte 29 Sept. 1833 een kind uit Uithuizen en 17 Nov. 1833 een kind uit Smilde, dat reeds 14 Juni 1832 geboren was. De kerkelijke procedure begon ten gevolge van eene aanklacht door den predikant uit Vierhuizen, omdat Ds. de Cock twee kinderen uit die gemeente gedoopt had. Ter verantwoording geroepen door eene commissie uit de classis, verklaarde de Cock het doopen niet na te laten, tenzij hem de wet mocht worden aangewezen waartegen dit streed. De commissie vertrok echter zonder dit te doen. Daarop moest Ds. de Cock 19 Dec. 1833 te Onderdendam voor het classicaal bestuur verschijnen, eene vergadering van slechts vijf leden. Op zijn verzoek om de behandeling der zaken met gebed te beginnen en dat ook de kerkeraad gehoord mocht worden, werd een weigerend antwoord gegeven. Toen werd hem gevraagd of hij het doopen wilde nalaten, waarop Ds. de C. hetzelfde antwoord gaf als aan de commissie bovengenoemd. Alleen voor bewijs uit Gods Woord of zelfs voor eenige bepaling in de kerkelijke reglementen, wenschte hij gehoorzaam te zijn. In plaats dat hem die bepaling werd aangewezen (dit kon men niet, omdat zij niet bestond) werd den bode gelast Ds. de Cock uit de vergadering te brengen, toen hij zich nader wilde verdedigen. Reeds 20 Dec. 1833 ontving Ds. de Cock zijn vonnis, luidende als volgt:
„Overwegende dat Ds. de Cock door het verspreiden van het schandschrift getiteld: Verdediging van de ware Gereformeerde Kerk en van de ware Gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door twee zoogenaamde Gereformeerde leeraars, of de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door H. de Cock Gereformeerd leeraar te Ulrum, het verderflijk zaad van oproer en verdeeldheid strooit, overwegende dat de heer de Cock door hel bedienen van den Christelijken doop aan kinderen uit andere gemeenten... verwarring verwekt... besluit Hendrik de Cock, uit hoofde van zijnen ergerlijken handel en overtreding van zijn verplichting, te schorsen als leeraar in alle deelen van zijn dienst, zonder verlies van tractement behalve het defroyement van den Consulent en den King” enz.
Daarop schreef Ds. de Cock terstond terug:
„Met groote verwondering en verbazing heb ik ontvangen UEd.’s missive, waarbij mij werd verwittigd, dat ik ongehoord, ja zelfs tegen mijne aanvrage om gehoord te worden, op de onrechtmatigste wijze, die misschien immer gehoord is, veroordeeld werd en geschorst in mijn dienst. Tegen het doopen heb ik bepaling en wet gevraagd, om die dan openlijk der gemeente te communiceeren; maar mij is geantwoord, dat er juist geen wetten tegen bestonden.
Ds. de Cock werd dus geschorst wegens overtreding van een wet, die niet bestond. Blijkt hieruit niet zonneklaar dat enkel vijandschap tegen de vrijegenadeleer de oorzaak der schorsing was. Hoe durft de heer Eringa, tegen zulke feiten in, nog beweren dat Ds. d. C. niet om de leer is vervolgd. Daarbij het classicaal bestuur dat hem schorste, was eene vergadering van vijf personen, terwijl het desbetreffend reglement der Herv. Kerk zegt, dat minstens twee derde, in dit geval dus zes, der leden moesten tegenwoordig zijn. Toen dit later door Ds. d. C. tegenover het provinciaal kerkbestuur werd uitgesproken, en dus door hem de onwettigheid van de uitspraak van het Class, bestuur werd bewezen, ging men er niet op in, omdat hij daartegen niet terstond geappelleerd had. Was dit weer niet een klaar bewijs van de vijandschap der kerkbesturen tegen de waarheid?
En wat geschiedde toen Ds. d. C. met zijn zaak voor het provinciaal kerkbestuur kwam? Het provinciaal kerkbestuur bekrachtigde 1 April 1834 het vonnis der schorsing, doch bracht in drie zaken van het vonnis des classicalen bestuursverandering.
Door het classicaal bestuur was de schorsing uitgesproken op grond van het schrijven tegen Brouwer en Reddingius en van het doopen van kinderen uit naburige gemeenten. Het provinciaal bestuur grondde zijn vonnis alleen op het boekje tegen B. en R. en niet meer op het doopen, waarvan Ds. Heringa zegt dat dit juist de oorzaak der schorsing was. Het prov. bestuur veranderde de schorsing voor onbepaalden tijd in eene voor twee jaren, en veranderde de bepaling „met behoud van tractement” in „met verlies van tractement”. Al te maal bewijzen dat Ds. Eringa verre van juist is, als hij het doopen de oorzaak der schorsing noemt, maar dat de naakte feiten ons leeren: a. dat Ds. de Cock is geschorst om zijne bestrijding van de leugenleer van B. en R. en omdat hij de zielen der menschen gewaarschuwd heeft voor hen die het kleed van een herder droegen en nochtans volgens de uitspraak der H. Schrift het werk van wolven verrichtten, b. Dat de vervolging van Ds. d. C. door de kerkbesturen enkel zijn oorzaak had in haat tegen de vrijegenadeleer, hetwelk hieruit ook kan blijken dat het prov. kerkbestuur hem vonniste „met verlies van tractement”. Krachtiger bewijs van vijandschap kon door dit bestuur niet gemakkelijk gegeven worden. Ongehoord toch is het bij kerkelijke en burgerlijke rechtbanken, dat wanneer alleen de veroordeelde en niet de rechter zich in hooger beroep begeeft, zijn vonnis zou worden verzwaard, terwijl zijn schuld (doopen van kinderen) is verminderd. Wij raden Ds. E. aan, eerst de geschiedenis der afscheiding eens recht te bestudeeren, alvorens hij over de uitwerping van den getrouwen dienaar des Heeren Ds. de Cock, getrouw niet alleen in het prediken der waarheid, maar getrouw in het bedienen van beide sleutelen des hemelrijks, een oordeel uitspreekt, dat volgens de geschiedenis verre van juist is.

P.J.M. de BRUIN

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1903

De Wekker | 4 Pagina's

Verre van juist

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1903

De Wekker | 4 Pagina's