Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De komst des Heeren (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De komst des Heeren (III)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maak u op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op.” Jes. 60: 1

Waar Gods heilige profeten optreden om de heerlijkheid der Nieuw-Testamentische bedeeling aan te kondigen, grondt zich al dit heil voor later tijden in de komst van den beloofden Immanuel. Onder de sterren van eerste grootte schittert Jesaja als een zon wier glansrijke stralen Gods schepping met purper tooien. Niet zonder reden heeft men dezen profeet meermalen genoemd den evangelist des Ouden Verbonds. De nederige omstandigheden van Zijn opkomen, als het rijsje uit den afgehouwen tronk van Isaï, het ontzettende en het borgtochtelijke van Zijn dierbaar lijden en sterven, de majesteit en heerlijkheid van Davids groeten Zoon, we vinden het alles op geheel eenige wijze door Jesaja voorspeld. Als een waren zoon der vertroosting, als een boodschapper van goede tijding, vloeien als de dauw op het nagras hem de woorden van de lippen, door den Heiligen Geest hem ingegeven; „Maak u op, word verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op”. En wat kan heerlijker zijn om te vernemen voor het volk met zooveel duisternis omringd, dan dat de morgenstond begon te gloren en het heer lijk licht van de Zon der gerechtigheid weldra doorbreken zou door de nevelen. Licht is een eerste levensbehoefte in Gods schepping, zonder licht kan de mensch niet leven. Licht zal Hij verspreiden, licht zal er van Hem uitgaan, Wiens komst hier bedoeld en aangekondigd wordt. Dat zal geen vreemd licht, geen kunstlicht, geen schadelijk licht, maar een allergezegendst licht zijn. Dat licht wordt beloofd aan de kerk des Heeren, het zal komen als haar licht, aan haar beloofd van ouds her, maar ook haar ten rijken zegen. In en met dit licht zal zich openbaren de heerlijkheid des Heeren. Gelijk de opgaande zon bij het steeds hooger rijzen aan de kimme het aardrijk verlicht en die schoone dagvorstin de grootheid en heerlijkheid des Scheppers luide verkondigt, zoo zal Gods kerk, in duisternis gezeten, in den schoonsten lichtglans baden en deelen in de heerlijkheid van den Verlosser die tot Zion zal komen.
Wat zou de wereld, wat zou het leven zijn zonder licht! Het was één dier ontzettende plagen waarmede Egypteland door God werd bezocht, toen er duisternis was drie dagen lang. Hoe bleek daarbij de nietigheid en afhankelijkheid der stervelingen en daartegenover de macht en de heerlijkheid Gods. Denken wij dieper door over de vraag wat een eerste behoefte is voor den mensch in betrekking tot zijne eeuwige belangen, dan vinden we die behoefte in de Heilige Schrift meermalen met het woord „licht” aangeduid. Op dezelfde wijs wordt al de ellende van den onwedergeboren mensch saamgevat in het woord duisternis. Zoo immers schrijft Paulus aan de Efeziers: „Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere.” Diezelfde menschen, waar de apostel dit van getuigt, waren te voren zonder Christus, dood door misdaden en de zonden. Maar God die rijk is aan barmhartigheid, had hen levend gemaakt met Christus. In, met en door Christus, die het Licht is, waren zij deelgenooten geworden van het Licht. Het Licht waarvan eeuwen te voren één van Gods heilige profeten had geprofeteerd, dat het komen zoude. Nooit is dat licht heerlijker gezien dan toen het in Christus belichaamd, op aarde is aanschouwd in Hem, die gezegd heeft: „Ik ben het Licht der wereld”. En als de grijze Simeon in den tempel met het kindeke Jezus in de armen God looft en door den Heiligen Geest verlicht ziet wat God de Heere in dat kindeken heeft geschonken en geopenbaard, omschrijft hij in zijn lofzang de daarin door God bereide zaligheid met de woorden: „Een licht tot verlichting der Heidenen en tot heerlijkheid van uw volk Israël.” Alle voorafgaande voorzeggingen welke op de komst van den Messias zagen, waren gelijk aan helder schitterende sterren welke de duisternis van den nacht verlichtten. Maar eenmaal zou op des Heeren tijd en naar Gods beloften de verwachting Israels komen. Dan zou het sterrenlicht plaats maken voor den glans en de glorie van de Zon der Gerechtigheid, waarmede dan vervuld zou zijn wat Jesaja had geprofeteerd met te zeggen:, uw licht komt”. Dat licht zou komen en uitwendig zichtbaar zijn in Hem die den broederen in alles zal gelijk worden uitgenomen de zonde. Maar meer dan dit: er zou ook kracht van dat licht uitgaan en juist daarin ligt het heilrijke van des Heeren Woord, ook in deze profetie. Wat zou het baten wanneer de zon aan den hemel verscheen, als er geen kracht van haar uitging. En als Gods Zoon zich al op aarde in de menschelijke natuur had geopenbaard, zoodat de menschen hem met hun natuurlijk gezichtsvermogen hadden aanschouwd zonder meer, wat nuttigheid zou dit hebben kunnen geven. Maar neen, het licht hier beloofd is een allerheerlijkst licht, een onmisbaar licht, een licht van geheel eenigen oorsprong en van geheel eenige waarde. Door dat licht zullen donkere harten, daardoor zal verduisterd verstand worden verlicht. Daardoor zullen zondaren komen tot de kennis van hun ellendestaat, tot kennis van hunne vloek- en doemwaardigheid voor God. Door dat licht zullen dezulken, hunne ellende bewust, ook komen tot de kennis van de genade Gods in Christus Jezus. Dan zat worden verstaan wat een Johannes schrijft: „De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.” Met dat licht bedeeld zal het geestelijk zaad van Israël zich onderscheiden van hen die meenen dat het genoeg is, naar het vleesch uit Abraham te zijn geboren en in dien zin te kunnen zeggen: „wij zijn Abraham’s zaad”. Zielen waarin de kracht en uitwerking van dat licht openbaar wordt, zullen zelf licht worden uit kracht hunner geloofsvereeniging met Christus, en zoo zal de Vader in hen verheerlijkt worden. De heerlijkheid des Heeren zal worden aanschouwd voorwerpelijk in Christus, die het afschijnsel is van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, en onderwerpelijk in de voorwerpen van Gods vrije gunst en ondoorgrondelijk welbehagen, in welke het licht, dat in Christus is, zich zoo heerlijk en heilrijk openbaart, dat naar waarheid hiervan moet getuigd worden: dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen. „Uw licht komt” is alzoo eerst een blijde tijding voor Israël, als het volk der belofte. Aan dat volk, hoe diep het ook vaak zijn weg voor God bedorven heeft, blijft de Heere naar de trouw van Zijn Verbond gedenken. Dat volk wordt om zijn zonden en afwijkingen van den Heere getuchtigd en gelouterd, gelijk men het zilver loutert, maar uitgeroeid wordt het niet. Want vaster dan de heuvelen en de bergen der aarde is Gods Verbond, dat in eeuwigheid niet wankelen zal.
En als Israël als natie dat licht zal verwerpen, omdat men de duisternis liever heeft dan het licht, dan zal de wet uitgaan uit Zion en des Heeren Woord uit Jeruzalem. Dan zal de zaligheid den Heidenen geworden. Dan zullen ook de volken der aarde in Israëls licht deelen, dan zullen uit alle geslachten, talen, volken en natiën Gods uitverkorenen verzameld worden. Voor allen die thans onder het licht des evangelies mogen leven, blijft daarom dat Woord der profetie van volle kracht, waarvan een Petrus getuigt in zijn tweeden zendbrief: „wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in eene duistere plaats.” Profetie en vervulling staan met elkander in het nauwste verband. Van beide geldt het apostolisch getuigenis: dat het een getrouw en alleraannemingswaardig woord is. Van nature is ieder mensch een vijand van God. Hoe schoon, hoe duidelijk de Godsopenbaring ook is in Gods getuigenis ons gegeven, de natuurlijke mensch verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn. En omdat men die dingen niet verstaat, trekken zij niet aan: blind als de mensch is en onwetend door de zonde, verwerpt en veracht hij het allerbeste om het allerslechtste te kiezen. Men wil dit bemantelen en tegenspreken op allerlei wijze, maar de werkelijkheid is niet anders. Van daar dat de groote menigte zich nog steeds afkeert van God en Zijnen Christus, om in de ijdelheden der wereld zijn vermaak te zoeken. Zelfs onder allerlei godsdienstige vormen kan, evenals bij de Joden ten tijde van Christus’ omwandeling op aarde, zich een geweldige haat en afkeer tegen Christus openbaren. Dat zal dan het duidelijkst blijken, als het volle licht der waarheid op de menschen valt en zij door woord en daad zich moeten verklaren op de vraag: wat dunkt u van den Christus? Ach zoo velen willen dan alleen door de waarheid gevleid, maar niet ontdekt en onderwezen worden. Zoodra echter de zondaar de noodzakelijkheid daarvan inziet, is hij gelijk aan een mensch, die al de luiken en vensteren zijner woning openzet, zoodat het zonlicht, tot dusverre buitengesloten, nu naar binnen dringt. Scheen het te voren in die duistere woning, waarin men alleen met het licht der rede rondwandelde, alles in orde te zijn, hoe geheel anders begint ge nu te oordeelen. Wat al onreinheid, wat al ongedierte, wat al ellende wordt ge nu gewaar. Vandaar dat de valsche rust en de valsche vrede nu plaats maakt voor onrust en kommer. De mensch die blind is vreest niet, al loopt zijn weg recht op de hel aan. De behoefte aan verlossing is een vrucht van het licht in Christus geopenbaard. Door datzelfde licht komt ge niet alleen tot de kennis uwer ellende, naardien ge nu met verlichte oogen des verstands uw ware gedaante in de spiegel van Gods heilige wet ziet, maar ook komt ge daardoor tot de zaligmakende kennis van God in Christus Jezus.
Hadt ge wellicht te voren al met uw mond beleden een zondaar te zijn, nu gevoelt ge het in al de kracht van het woord. Hadt ge te voren veel van Jezus gehoord en ook zelf Zijn naam menigmaal genoemd, eerst nu begint ge te verstaan, waarom Zijn naam is Jezus, want, zegt de Schrift, Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Nu is er voor den kranke een Heelmeester, nu is er voor den verlegene raad, voor den verlorene redding, voor den bitterlijk bedroefde van geest blijdschap, want het licht is in de duisternis opengegaan.
Amen, zegt ge nu door het geloof op dat heerlijk woord: „Uw licht komt.” Ja Heere! zegt ge, het is gekomen ook voor mij, het is gekomen in mij, ik word er de heerlijke kracht en uitwerking van gewaar. Neemt ge voortdurend door dat licht in u toe in zelfkennis, gij zult ook toenemen in Godskennis. Bij uw toenemen in Godskennis zal uw afkeer van de zonde steeds grooter en uw lust tot heiligheid steeds ernstiger worden.
Treurig is het, als het licht des Heeren in de geloovigen door zonde verdonkerd wordt. Geheel wijken zal het echter nooit, omdat God niet varen laat de werken Zijner handen. Door een weg van boete en berouw brengt de Heere Zijne struikelende en vallende kinderen terecht. Maar gelukkig die deelend in het door God beloofde licht, als kinderen des lichts mogen wandelen, wakende en biddende te aller tijd. De zonde kan ook Gods kinderen nog zoo bitter doen weenen, gelijk we, om niet meer te noemen, uit het voorbeeld van Petrus weten. Zal het licht der vertroosting in leven en sterven ons deel zijn, dan moet het licht, waar Gods profeet van getuigt, niet alleen in ons zijn, maar we moeten ook daarvan de zalige bewustheid in ons om dragen. En dit kunnen alleen zij, die in het licht wandelen, gelijk Hij, de Heere, in het licht is. „indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zoo liegen wij en doen de waarheid niet.”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1903

De Wekker | 4 Pagina's

De komst des Heeren (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1903

De Wekker | 4 Pagina's