Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De tranen afgewischt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De tranen afgewischt

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen”. Openb. 7 : 17b.

Meer dan eenig sterveling ooit kan beseffen is de aarde een schouwplaats van moeiten en tranen. Van het oogenblik af dat de zonde in de wereld kwam, begon de geschiedenis van leed en ellende. Onder alle standen en rangen van menschen, op elk terrein van het leven, overal waar menschen wonen is ellende. Niet één van Adams geslacht is hiervan uitgezonderd. Naar het uiterlijke geoordeeld treft de één wel meer leed dan den ander en is het leven van den één veel moeielijker dan dat van den ander, doch ieder huis heeft zijn kruis en ieder hart zijn smart. Waar men denkt, dat de weg vlak en effen is, waar men vermoedt dat alles kalmte en vrede ademt, is bij nadere kennisneming niet zelden het tegenovergestelde waar.
Onbeschrijfelijk is het lijden van één enkelen dag. Wat al tegenheden, wat al smartelijke verliezen, wat al lichaamssmarten, wat al bitterheid van allerlei aard, welke de kinderen der menschen dag aan dag doen zuchten en weenen! Daargelaten alles wat algemeen bekend is, hoeveel verborgen leed is er daarenboven, waardoor zoo menig leven wordt gedrukt en verteerd.
Talloos vele oorzaken zijn er, waardoor middelijkerwijs het leven wordt benauwd, oorzaken welke doen denken aan een worm, die knaagt, aan een vuur dat verteert, aan een lek geworden schip, waarbij men te vergeefs tracht het lek dicht te krijgen. Eeuwen geleden schreef een apostel des Heeren aan de gemeente te Rome, dat het gansche schepsel zucht, en nog geen enkelen dag heeft dat zuchten van het schepsel opgehouden. De zonde blijft voortbestaan, en waar de oorzaken blijven, kunnen ook de gevolgen niet ophouden. Bij zooveel lijden van algemeenen aard, lijden dat allen zonder onderscheid treft, komt nog het lijden van bijzonderen aard, het lijden alleen door Gods kinderen gekend. Weenen om de gevolgen der zonde is van algemeenen aard, weenen over de zonde zelf kan alleen dan geschieden, als de liefde Gods in onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest. Is dit weenen niet zoo algemeen, is het zelfs zeer schaars, toch is dit niet af te denken van het leven des geloofs.
Lust en liefde om voor God te leven gaat gepaard met een hartelijk leedwezen over de zonde. Al openbaart zich dit niet altijd op even gevoelige wijze in de geloovigen, toch wordt het gekend. Is de zonde oorzaak van het gemis van God, de geloovige kan in dat gemis zijn leven niet hebben. Werkt de droefheid der wereld de dood, de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid. Voor den mensch met tranen geboren, voor den mensch, zoo kort van dagen en zoo zat van onrust, is het eene alle voorstelling overtreffende heerlijkheid, welke aan den apostel Johannes op Patmos wordt geopenbaard, waar van de gezaligden voor Gods troon wordt getuigd: „en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen.”
Welk een innige en teedere liefde is het, waarmede een moeder de tranen van de wangen van haar kind afwischt. En wie beschrijft dan naar waarde Gods liefde en ontferming, hier onder zulk een beeldspraak voorgesteld. Al bemint een moeder haar kind nog zoo teeder, die moeder kan haar kind van geen smart verlossen, zij kan dat kind niet geven wat het hebben moet, om voor tijd en eeuwigheid gelukkig te zijn. Die moeder kan weenen met en om haar kind, maar zij blijft daarbij een afhankelijk schepsel. Gods kind daarentegen zal eenmaal door Gods hand geleid en beveiligd de zaligheid beërven en dan zal God de Heere zelf de tranen, alle tranen van de oogen afwisschen. Aan al het lijden dezes tegenwoordigen tijds zal dan een einde zijn. Geen strijd, geen leed, geen zorg, geen zonde, geen tranen meer. Welk eene verandering! En dan uit zooveel verdrukking gekomen! En dan aan zooveel ellende gewoon! Wat zaligheid valt Johannes als balling op het eenzame Patmos te beurt, waar het hem gegeven wordt te blikken in den hemel der heerlijkheid! Wat menschen hem ten kwade hebben gedacht, heeft God hem ten goede gedacht. Van menschen uitgeworpen en veracht, mag deze geliefde apostel des Heeren het niet alleen voor zichzelf genieten, maar hij mag het daarenboven voor Gods bedrukte Sion te boek stellen, opdat men het voor alle volgende eeuwen wete en opdat het onder alle strijd en lijden al Gods kinderen tot troost en bemoediging strekke, te weten, wat de Heere heeft weggelegd voor degenen die Hem vreezen.
Lezen we van het einde der goddeloozen dat weening der oogen en knersing der tanden hiernamaals hun deel zal zijn, hoe onbeschrijfelijk groot is dan ook in dit opzicht de tegenstelling tusschen rechtvaardigen en goddeloozen. Menschen kunnen middellijkerwijs tranen droogen van hun medemenschen. Dat doet niet alleen de moeder van haar schreiend kind, maar dat doet ieder, die arbeidt om het leed van anderen te verzachten, als hij den naakte kleedt, den hongerige voedt en zijne hand uitstrekt om den nooddruftige wel te doen. Doch hoe aangenaam die verkwikking ook zij voor den lijdenden broeder en voor de weenende zuster, niet één mensch bezit het vermogen, om alle tranen van de oogen af te wisschen, nog veel minder om dit voor altijd te doen. Er zijn immers te veel toestanden en omstandigheden, waarin en waarbij de ware Christelijke liefde wel hartelijke deelneming kan betoonen, maar waarbij, als het op de vraag aankomt: wat raad? ieder machteloos staat. Vandaar dat menschen nietige vertroosters zijn en dat zij, die geen anderen troost kennen, zoo diep ongelukkig zijn. Wie daarentegen hier in ’t geloof mag leven eens te zullen deelen in de zaligheid door Johannes op Patmos in al haar heerlijkheid geopenbaard, die kan in dat blij en zalig vooruitzicht zich reeds hier verheugen met eene onuitsprekelijke vreugde. Dat deed een Paulus getuigen., dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waardeeren tegen de heerlijkheid welke Gods kinderen wacht. In die hoop, mits het een levende hoop is, kunt ge zelfs in den grootsten druk en in den bangsten nood door het geloof het hoofd opheffen, omdat ge weet, dat God getrouw is en de beloften aan Zijn volk gedaan zal bevestigen. Aan stof tot weenen zal het gedurende deze bedeeling op aarde nooit ontbreken. Allerminst voor hen, die den Heere vreezen en door een godzaligen wandel zich trachten te onderscheiden van de kinderen der wereld en van allen, die meenen, dat het dienen van God en de wereld kan samengaan. Den zoodanigen is, behalve algemeene ellende, verdrukking voorspeld. Hoeveel is er, benevens al het genoemde, wat Gods kind stof tot weenen geeft. Kwelde Lot zijn rechtvaardige ziel wegens de goddeloosheid van Sodom, zouden zij die hetzelfde geloof van dien rechtvaardige bezitten ongevoelig en onverschillig kunnen zijn tegenover hetgeen elken dag bij vernieuwing van anderen gezien en gehoord wordt? Zouden al die hemeltergende zonden, waardoor God wordt vertoornd en waarmede zoovelen om ons heen den driemaal Heilige lasteren en smaden, onopgemerkt blijven? Als ge van uw medemenschen ziet omkomen door vuur of water of hoe dan ook, dan kunnen natuurlijke menschen nog weenen van aandoening, en zouden dan zij, die uit genade uit zoo grooten nood en dood aanvankelijk gered zijn, nooit kunnen weenen om de ellende van hunne medemenschen? Heeft Jezus zelve niet geweend over de stad Jeruzalem, toen de Heere uitriep: och of ge bekendet wat tot uwen vrede dient! Heeft niet een Paulus met tranen vermaand en gebeden, om toch te gehoorzamen het evangelie des kruises, door hem gepredikt. Zou een vader en een moeder die God vreezen, bij oogenblikken niet bitterlijk weenen, als zij kinderen hebben die naar geen raad noch Christelijke vermaning hooren, den weg des verderfs verkiezen voor den weg des levens. Zou een dienstknecht van Christus, wien de nood en de behoefte der hem toebetrouwde zielen op het harte weegt, niet weenen bij oogenblikken als hij ziet, dat voor zoovelen zijn arbeid zonder gewenschte vrucht blijft? Neen, niemand vermag alles naar orde te noemen en met juistheid te verhalen, wat op aarde al stof geeft tot weenen.
Maar te grooter, te heerlijker en te uitnemender is daarom, wat uit den hemel der heerlijkheid op aarde wordt bekend gemaakt, dat God alle tranen van hunne oogen zal afwisschen. Op de vraag: wie zijn het, aan wie die zaligheid is toegezegd en van wie des Heeren apostel heeft gezien, dat zij met eer en heerlijkheid waren bekleed, lezen we: het waren de verzegelden uit alle geslachten der kinderen Israëls, wier kleederen gereinigd zijn in het bloed des Lams. Voorgekend van voor de grondlegging der wereld, gekocht niet voor goud of voor zilver, maar door het dierbaar bloed van Christus.
Geheiligd door den eeuwigen Geest, geschreven in het boek des levens. Veracht in de wereld, maar dierbaar in de oogen van Hem, die met Zijn bloed hen heeft gekocht. Welk een genadige onderscheiding! Welk een wondervolle raad Gods! Ondoorgrondelijk welbehagen, eeuwige liefde, algenoegzame genade, zie daar waar de door Jezus verlosten hun redding aan danken. En al naarmate het geloof hieromtrent helder mag zijn en gedurig mag versterkt worden, naar die mate zal er ook blijdschap in den Heere worden gesmaakt. Of zijn de vertroostingen Gods te klein? Is er nog iets grooters en heerlijkers uit te denken, dan wat met weinig woorden de rijkdom der kinderen Gods omschrijft, als we zeggen en belijden dat die bestaat in genade hier, en het eeuwige leven hiernamaals. Er kan geweend worden van droefheid, maar er kan ook worden geweend van blijdschap. Hoe menigmaal gebeurde zulks, zelfs in gevallen van tijdelijken aard. Hartroerende tooneelen worden soms aanschouwd als in grooten nood een bijzondere, groote en ongedachte uitkomst komt. Inderdaad dan kan geweend worden van blijdschap. En wie zal beschrijven al de geheimen van het leven des geloofs. Wie zal beschrijven wat bij oogenblikken plaats heeft op dit benedenrond bij innige gemeenschapsoefening der ziele met haar God. Van wege onze menigvuldige zwakheden kunnen we in dit leven maar zoo weinig dragen. Geheel anders zal dit zijn, als het aarden vat verbroken en het lichaam der zonde zal afgelegd zijn.
Waar we hier slechts van stamelen kunnen, dat zal dan in al de kracht van het woord worden verstaan, welk een onuitsprekelijke zaligheid wordt omschreven in die weinige woorden: en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen.
Dan zal niet slechts het deel van enkelen, maar van allen zijn. Van den eerste tot den laatste, van die ontelbare schare, die voor Gods troon zal zijn en van welke tot Johannes wordt gezegd: „Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch eenige hitte, want het Lam, dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een leidsman zijn tot levende fonteinen des wateren”. Te leven in hel geloof, dat zulk een deel ook u wacht, doet met een Paulus alle dingen schade en drek achten, bij de uitnemendheid der kennis van Christus. Grooter en heerlijker dan eenig schepsel kan bedenken is de erfenis voor Gods kinderen weggelegd. Aardsche schatten, hoe groot ook, zijn nog wel te berekenen, maar dit gaat alle bereking te boven. Geen wonder dan ook, dat de kracht des geloofs zoo groot kan zijn dat men de grootste verzoeking weerstaat, den machtigsten vijand niet vreest. Dood en graf, hel en Satan heeft Christus overwonnen, en die in Hem gelooft, zal met en door Hem eens meer dan overwinnaar zijn.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1904

De Wekker | 4 Pagina's

De tranen afgewischt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1904

De Wekker | 4 Pagina's