Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gijsb. Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gijsb. Voetius

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van hetgeen wij eenigen tijd geleden in ons blad schreven onder den titel: „Voetius contra Dr. kuyper,” verzocht ons een lezer iets naders mede te deelen over genoemden Voetius. Daar de meesten onzer lezers wel eens van Voetius gehoord hebben, althans wel eens van Voetianen en Coccejanen hebben hooren spreken, doch over het algemeen met de bijzonderheden niet bekend zijn, willen wij dan ook wel aan het verlangen voldoen. Gijsbertus Voetius werd den 3den Maart van het zoo belangrijke jaar 1588, (het jaar waarin de onoverwinlijke vloot van den Spaanschen Koning Filips vernietigd werd) te Heusden geboren. Te Leiden ontving hij zijne opleiding aan de Universiteit en werd aldaar in het jaar 1611 candidaat in de H. Theologie, waarna hij te Vlijmen in Noord-Brabant beroepen in dat zelfde jaar aldaar zijne intrede deed. Door zijne kracht van overreden heeft hij daar vele Roomschen voor de Hervorming gewonnen. In 1617 nam hij het beroep aan naar zijne geboortestad Heusden, nadat hij reeds voor vele beroepen bedankt had. In 1618 en ’19 woonde hij ook als afgevaardigde de bekende nationale synode te Dordrecht bij en toonde zich daar een ijverig voorstander van de Gereformeerde leer, zoodat hij de Remonstranten fel bestreed.
Na vele aanzienlijke beroepen afgeslagen te hebben nam hij in 1634 de benoeming aan tot professor in de theologie aan de illustre school. Hij aanvaardde zijn ambt met eene rede over de nauwe verbinding tusschen de godzaligheid en de wetenschappen en sprak daarmede het programma voor heel zijn academisch leven uit. De leer der waarheid en de practijk der godzaligheid waren bij hem onafscheidbaar vereenigd, zoodat hij ten grooten zegen was voor de School te Utrecht, welke twee jaren later tot Hoogeschool verheven werd. Aan die Utrechtsche Hoogeschool bleef Voetius professor in de theologie en des Zondags vóór hare opening hield Voetius eene predikatie over Lukas 2 : 46 in de Domkerk over „de nuttigheid der academiën en scholen, mitsgaders der wetenschappen en kunsten, die in dezelve geleerd worden.” Als godgeleerde gaf Voetius vele werken uit, vooral strijdschriften tegen Remonstranten, Roomschen, Coccejanen en aanhangers van de philosophic van Descartes, doch ook practikale godgeleerdheid, zooals „Proeve van de kracht der godzaligheid” en „Aanteekeningen op Bayle’s oefening der godzaligheid.” Doch Voetius was niet alleen geleerde, hij was ook een practisch Christen, die bijzonder aandrong op gemoedelijke godsvrucht en zijne studenten wees op de noodzakelijkheid van een teeder, godsvruchtig leven. Er ging dus groote kracht van hem uit en inzonderheid zijne preekmethode om onderscheidend te prediken had op zijne studenten een gezegenden invloed. De godvruchtige Anna Maria van Schurman was zijne bijzondere vriendin en ook De Labadie deelde in zijne vriendschap, zoolang deze zich nog niet van de kerk had afgescheiden.
De volgelingen van Voetius op theologisch gebied werden Voetianen genoemd, zij ijverden allen voor de rechtzinnige leer en een daarmee overeenstemmend leven. Tegen hen over stonden de Coccejanen, aanhangers van Coccejus, professor in de theologie te Leiden. Coccejus leerde dat de geloovigen onder het Oude Testament op eene geheel andere wijze waren gerechtvaardigd geworden, dan waarop dit onder het Nieuwe Verbond geschiedt, daar de geloovigen van den Ouden dag eene onvolkomene en die des Nieuwen Verbonds eene volkomene vergeving van zonde ontvangen op grond van de aangebrachte gerechtïgheid van Christus, welke onder het Oude Testament nog niet door Christus verworven was. Verder hield Coccejus er eene eigenaardige wijze van Schriftuitlegging op na, inzonderheid wat de 7 zegelen en bazuinen uit de Openbaring van Johannes betreft, welke hij als 7 tijdperken der Christelijke kerk voorstelde. Inzonderheid kwam in de practijk het verschil openbaar in de wijze van Zondagsviering, daar Coccejus leerde dat het vierde gebod enkel ceremonieel was en niet moreel, zoodat het onder het Nieuwe Verbond voor afgeschaft moest worden gehouden. Terecht kwam Voetius daar tegen op die zeer voor heiliging van den dag des Heeren ijverde. Deze strijd tusschen Voetianen en Coccejanen heeft lang de kerk in beroering gebracht en doet zien hoe toen reeds bij de Coccejanen het verval in leer en leven begon door te dringen.
Waren de Voetianen zedig in gewaad, hielden zij stipt den Zondag als dag aan den dienst des Heeren gewijd, gingen zij dan trouw ter kerk en wilden zij van geen lectuur op Zondag weten dan alleen godsdienstige, geheel anders stond het met de Coccejanen. Deze gingen zwierig gekleed, hunne predikanten begonnen „de pruik” te dragen, en hunne godsdienst (de besten uitgezonderd) kenmerkte zich door oppervlakkigheid, terwijl de Zondag voor hen meer een ontspanningsdag dan eene verlustiging in den dienst des Heeren was.
Door de Coccejaansche leer dat de Sabbath onder het Nieuwe Testament was afgeschaft en dus een gewone dag was, ging de ambachtsman Zondagsmorgens nog enkele uren werken, de winkelier opende zijn winkel en de koopman bezocht in de morgenuren zijn kantoor, terwijl de namiddag tot visites en wereldsch vermaak gebruikt werd. In de kerken waar een Coccejaansche predikant stond, werd des zomers slechts des morgens gepredikt en op de dorpen werden des Zondagmiddags allerlei ijdele vermaken nagejaagd. Geen wonder dat Voetius hiertegen getuigde en scherp tegenover de Coccejaansche leer optrad. Daarom trekt hij dan ook in zijne catechisatie op den Heidelbergschen Cateshismus zoo te velde tegen de danspartijen, waarin de Coccejanen slechts een geoorloofd vermaak zagen. Voetius, die ook dikwijls voor de Utrechtsche gemeente in den dienst des Woords optrad, bleef te Utrecht totdat hij den 11den November 1676 van zijn taak werd afgeroepen om in te gaan in die Kerk waar geen twist of strijd meer gevonden wordt en de palmtak der overwinning het loon is.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Gijsb. Voetius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1904

De Wekker | 4 Pagina's