Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De dood des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dood des Heeren

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En als Hij dit gezegd had, gaf hij den geest.” Luc. 23 : 46b.

(Goede Vrijdag).
De laatste woorden der stervenden kunnen zoo hoog ernstig zijn en zoo lang bewaard worden. Alles stemt bij een stervende tot ernst. Er heeft in en met het sterven iets plaats, waaromtrent we geen nadere verklaring behoeven op de vraag waarom dit tot ernst stemt. De dood is een onzichtbare, maar een vreeselijke vijand. En al zien we het alle dagen rondom ons, altijd blijft de dood, waar hij de woning binnentreedt, een ontroering veroorzakende werkelijkheid. De dood is de bezoldiging der zonde.
De dood scheurt van één, wat te voren zoo liefelijk en harmonisch vereenigd was. In onze samenleving als menschen veroorzaakt de dood onherstelbare wonden. Al de bitterheid door de zonde veroorzaakt, is vereenigd in wat we uitdrukken met het woord sterven. Hoe nauw en hoe teeder de band is waarmede ziel en lichaam aan elkander zijn verbonden, vermag geen schepsel te beschrijven.
Sterven is het toppunt aller vernedering. Het is de voltrekking van het vloekvonnis éénmaal door den heiligen en rechtvaardigen God over de zonde uitgesproken. En ook aan deze allerlaatste en allergrootste vernedering is de Heere Jezus onderworpen geweest. Met de grootste soberheid van woorden wordt dit ontzettend feit door de heilige mannen Gods ons medegedeeld. Lucas zegt, met verwijzing naar de naastvoorafgaande woorden, welke Jezus met groote stemme heeft geroepen: „En als Hij dit gezegd had, gaf Hij den geest.” De laatste woorden door Jezus gesproken waren de bekende zeven kruiswoorden. Ook met het allerlaatste kruiswoord: „Vader! in Uwe handen beveel ik mijnen geest,” werd nog een laatste profetie vervuld, welke we in den 31sten psalm lezen. Zoo sterft de Heere met de woorden der Schrift op Zijne lippen. Hij is gehoorzaam tot in den dood. Hij gaf den geest.
Ontzaglijke gebeurtenis! Wonderbaar geheim! Christus, die zelf het leven is, die het leven verwerft, het leven geeft, sterft! Hoe duidelijk was het gebleken met het dochtertje van Jaïrus, met den jongeling te Naïn en kort geleden nog in de opwekking van Lazarus, dat Christus de Heere heerschappij heeft ook over den dood. Maar thans, nu Hij Zijn Middelaarswerk zoover heeft volbracht en alles heeft gedaan en geleden, wat aan Zijn Borgschap was verbonden, onderwerpt de Heere zelf zich aan den dood. Hetzelfde proces, dat bij het sterven van een zondig mensch plaats heeft, zien we ook met Hem geschieden: ziel en lichaam scheiden van elkander. In al zijn bitterheid en vreeselijkheid heeft de Heere Jezus den dood gesmaakt. Nergens zien we duidelijker het woord in vervulling treden, dat Christus tot een vloek wordt, dan juist in Zijnen dood.
Het is dan ook alsof hemel en aarde in ontroering komen bij deze zoo geheel eenige gebeurtenis. Het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën van boven tot beneden en de aarde beefde en de steenrotsen scheurden en de dooden werden opgewekt. De hoofdman over honderd, ziende de aardbeving en de dingen, die geschied zijn, werd zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk deze was Gods Zoon. Nooit had bij het sterven van eenig sterveling iets dergelijks plaats gehad. Op de meest ondubbelzinnige wijze geeft de Vader getuigenis aan de geheel eenige beteekenis van het sterven van Zijn veelgeliefden Zoon. De Vorst des Levens sterft, maar Zijn sterven is grootelijks onderscheiden van dat der kinderen van Adam. Christus sterven is een afstand doen van het leven. Zoo had de Heere ook zelve gezegd: „Niemand neemt hetzelve (leven) van mij af, maar ik legge het van mijzelven af; ik heb macht het af te leggen, en heb macht het wederom aan te nemen.”
Mattheüs zegt letterlijk: Hij ontsloeg den geest. De dood had geen macht zonder Zijn wil. Jezus buigt het hoofd. Hij schikt zich tot sterven en geeft zich geheel vrijwillig over. Is dit sterven een vreeselijk sterven, het is niet minder een gezegend en vruchtbaar sterven. Al stervende overwint Christus den dood. Hoeveel de Heere ook geleden had en van hoe groote beteekenis dit lijden in al deszelfs bijzonderheden ook zij, de dood zelf te ondergaan was noodzakelijk om anderen van den eeuwigen dood te kunnen verlossen.
En nu Christus door Zijn sterven die gezegende vrucht verwierf, mogen Zijne geloovigen nog tegen den dood aanzien, zij mogen bij oogenblikken nog schrikken en beven voor den laatsten vijand, die op hen aankomt, maar toch heeft de Heere voor al Zijn volk de prikkel uit den dood weggenomen. Zoo veelbeteekenend is daarom het antwoord in onzen Heidelberger op de vraag: „Zoo dan Christus voor ons gestorven is, hoe komt het, dat wij ook moeten sterven?” als we daar lezen: „onze dood is geen betaling voor onze zonden, maar alleen eene afsterving der zonden en een doorgang tot het eeuwige leven.” Door het geloof kan Gods kind nu zien over den dood en met blijdschap denken aan de ure der ontbinding, welke een Paulus zeggen deed: te sterven en met Christus te zijn, is mij zeer verre het beste.
Zoo loopt de weg tot het eeuwige leven door den dood en dat wel in tweeërlei opzicht. Vooreerst leert ons de Heilige Schrift, dat de geloofsgemeenschap met Christus van zulk een aard is, dat ieder waar geloovige met een Paulus zeggen moet: „Ik ben met Christus gekruist, en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” Die met Christus is gekruist, die is der zonde gestorven, om Gode te leven. Leven in de zonde en gemeenschap hebben met Christus gaat niet samen. Die in Christus is, die is een nieuw schepsel. Deze leeft uit Christus, gelijk de rank uit den wijnstok leeft. Is dit leven hier op aarde nog onvolmaakt, en moeten ook zij die de eerstelingen des Geestes hebben, nog zuchten in zichzelve door den dood loopt de weg tot volmaakt genieten van de zaligheid welke in Christus Jezus is. Eenmaal is het den mensch gezet te sterven. Eenmaal breekt voor ieder kind van Adam dat ontzaglijk oogenblik aan, waarin de laatste krachten ons begeven en alles van onder onze voeten wegzinkt. Dan moet de laatste vriendenhand u verlaten, dan moet ge scheiden van deze aarde en van alles wat hier beneden is. Voor al de schatten dezer aarde is dit niet af te koopen of te ontgaan. En op de vraag: wat raad in die bange, in die ontzettende ure, is er geen andere raad en geen ander middel dan wat ons uit vrije genade in den Middelaar Jezus Christus is geschonken. Wie Hem verwerpt en het bloed des Nieuwen Testaments onrein acht, voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. Uit en door zichzelven bewogen met het jammervolle lot van dood- en doemschuldige zondaren, heeft God Zijnen Eeniggeboren Zoon niet gespaard, maar Dien overgegeven tot in den dood. Op des Heeren bevel wordt dit alom gepredikt, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe. Geloovende in Christus, vindt de zondaar in Hem de vrijstad, het leven, den vrede.
Opziende door het geloof tot Hem, die aan het vloekhout op Golgotha als Borg en Middelaar sterft, is het niet in woorden uit te drukken, wat het geloof dan ziet en gevoelt. Immers, dan ziet ge in dien gekruisten Christus voor u, de allergrootste levenvraag opgelost, de verlossing voor u uitgewerkt, de genade verworven, de eeuwige zaligheid bereid.
Daar aanschouwt ge de liefde, welke de kennis te boven gaat. Daar ziet ge al uw beschuldigers den mond gestopt, al uwe vijanden afgewezen, al uw schuld uitgewischt. O wonder aller wonderen! De Onschuldige, de Rechtvaardige sterft, en schuldige doemelingen zullen vrij uitgaan. Gods Eeniggeborene wordt overgegeven tot in de grootste smart, tot in den bittersten dood, en vijanden worden tot kinderen Gods om Christus’ wil aangenomen. Die naar Gods rechtvaardig oordeel den eeuwigen dood hadden verdiend, ontvangen uit genade het eeuwige leven, en Hij die het leven en het licht der wereld was, sterft als de drager der zonde. Geen wonder voorwaar, dat de geloovige geen anderen roem kent noch begeert dan alleen in het kruis van den Heere Jezus Christus.
Buiten en zonder dat kruis predikt ons alles de dood. In alles is de vergankelijkheid te lezen. Al de heerlijkheid van den mensch, wat is zij anders als die vaneen bloem op het veld gelijk. Maar tegenover al de vergankelijkheid van dit aardsche leven, tegenover de wanhoop der goddeloozen, tegenover al de verschrikkingen des doods voor den onbekeerden mensch, mag de geloovige tot roem van Gods genade zeggen en zingen:


„Maar na den dood is ’t leven mij bereid;
God neemt mij op in Zijne heerlijkheid”.


„En het was de dag der voorbereiding en de Sabbat kwam aan. (Luc. 23 :54.)

Christus’ sterfdag was een dag der voorbereiding bij uitnemendheid.
Juist op den avond van den zesden of laatsten scheppingsdag is Christus tot Zijne ruste ingegaan. Wondervol is dit samentreffen. God de Heere rustte op den zevenden dag, toen het werk der Schepping was volbracht. En zoo schoon heeft eens iemand gezegd: Door zijne Sabbatsrust in den schoot der aarde heeft de Heere Jezus ook de aarde geheiligd tot de sabbatsrust, die haar wacht, nadat de strijd op haar zal volstreden zijn, eene sabbatrust, waarvan zeer heerlijke dingen door den mond der profeten zijn gezegd.
Was de sterfdag des Heeren een dag der voorbereiding voor de Joden met het oog op den sabbat en met het oog op het Paaschfeest, diezelfde dag werd ook nog in een; anderen zin een dag der voorbereiding.
De Joodsche sabbat is geëindigd en der Christenen rustdag volgt.
Het groote heil dat zoo wondervol is voorbereid, waar Gods heilige profeten in den naam des Heeren getuigenis van gegeven hebben en dat Christus zelf voor Zijn sterven had voorzegd, zal in volle heerlijkheid worden geopenbaard. Met het ondergaan van de zon op den zesden dag zal op den derden morgen het heerlijkste licht worden aanschouwd. Diezelfde Jezus, die op Golgotha stierf en in het nieuwe graf van Jozef van Arimathea is begraven, zal opstaan uit den dood.
De Sabbat breekt aan. De dag der opstanding, de dag waarop de droefheid Zijner bedroefde discipelen en discipelinnen in blijdschap zal veranderen. Van nu voortaan zal die dag een geheiligde dag zijn, een dag door de Christenheid aan den Heere en Zijnen dienst gewijd. Die dag zal de roem der dagen zijn, dien Israëls God geheiligd heeft. De dag van ’s Heeren opstanding is een dag van groote overwinning, van rijke zegeningen.
Allerduidelijkst wordt nu openbaar, dat aan Gods gerechtigheid is voldaan, dat de dood is overwonnen, dat de zaligheid voor zondaren verworven is. Welke een blijde tijding zal dat zijn, als het van mond tot mond zal worden verbreid: de Heere is waarlijk opgestaan! Om van die heuglijke gebeurtenis andermaal getuige te zijn, gaat de feestvierende menigte op naar de plaats der samenkomst, waar het opstandingsevangelie zal worden verkondigd. Eere en aanbidding brengt de gemeente dan haar God en Koning toe, van Wien ze dan zoo gaarne jubelt: De steen, dien door de tempelbouwers verachtelijk was een plaats ontzegd, is tot verbazing der aanschouwers, van God ten hoofd des hoeks gelegd. Zingen de verlosten in den hemel ter eere van het Lam, dat geslacht is, op den Paaschmorgen leent de gelegenheid zich zoo uitnemend, om elkander op te wekken tot lof en aanbidding. Van de discipelen des Heeren lezen wij, dat zij verblijd waren, toen zij den Heere zagen. Nog wordt Christus gezien, maar alleen door het geloof. En juist dat geloovig zien op den verheerlijkten Christus is noodig om ware blijdschap te kunnen smaken. Zoodanig zien heeft Maria Magdalena, heeft Simon Petrus, heeft de Emmausgangers uitermate verblijd.
Bij al den jammer en de ellende dezer aarde blijft dit voor alle heilbegeerige zielen eene stof tot groote blijdschap: te mogen weten, dat Jezus leeft.
Al was er groote kracht van Christus uitgegaan vóór Zijn sterven, al had men als om strijd de uitnemendheid van Zijn persoon geroemd, al hadden zelfs de vijanden moeten erkennen dat Hij machtig was in woorden en werken voor God en al het volk, wat zou het ons baten als Christus niet was opgestaan. Dan was ons geloof, dan was ook onze prediking ijdel. Dan waren verloren onze in Christus ontslapenen. Maar neen, geen zware steen op het graf, geen keizerlijk zegel, geen Romeinsche krijgsmacht, niets ter wereld is in staat, om ’s Heeren opstanding tegen te houden. Al meent het Sanhedrin der Joden ontslagen te zijn van het voorwerp van hun haat, al meent de boosheid der menschen een volkomen overwinning te hebben behaald op Golgotha, en al schijnt het voor Jezus’ volgelingen met Hem een verloren zaak te zijn, Gods wegen en gedachten zijn hooger dan die van de kinderen der menschen. De Heere is getrouw. De vijanden zullen beschaamd, al hun ijdel pogen zal vruchteloos bevonden worden. En gelijk met den dag van Christus’ glorierijke opstanding een gezegende dag aanbrak, zoo verzekert ons het opstandingsevangelie, dat op de groote werkweek van ons leven de eeuwige Sabbat volgen zal. Aan Jezus’ graf predikt een engel aan de vrouwen dat zij Jezus zouden zien, en die belofte geldt voor al het volk des Heeren: zij zullen Hem, die dood is geweest en weder levend is geworden, zij zullen Hem aanschouwen. Dan zal het wat anders zijn als wat Pilatus aan het volk vertoonde, toen hij Jezus in de diepste vernedering, met smaad en schande overdekt voor hen uitbracht. Dan zullen hemel en aarde weergalmen van Zijn lof en Zijn eere, als alle zijne door Zijn bloed gekochten Hem benevens den Vader en den Heiligen Geest eer en aanbidding zullen toebrengen tot in alle eeuwigheid.
Jezus leeft, en allen die in Hem gelooven zullen eeuwig leven met Hem. Christus is de hope der heerlijkheid.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1904

De Wekker | 6 Pagina's

De dood des Heeren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1904

De Wekker | 6 Pagina's