Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene beschuldiging uit Leiden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene beschuldiging uit Leiden

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van bevriende zijde zond men ons de „Gereform, Kerkbode voor Leiden en Omstreken”, in welk blaadje Ds. G. Wisse Jr., predikant bij kerk B te Leiden, het treurig bewijs geeft hoever booze hartstocht een mensch, ja zelfs een zich noemend Gereformeerd predikant wel voeren kan.
Ds. G. Wisse te Leiden toch is zeer gebelgd op ons, wegens hetgeen wij schreven in het stukje, getiteld „Nieuw leven”. Daar dit reeds enkele weken geleden is, schrijven wij nogmaals iets af uit dat in Ds. Wisse’s oog zoo verschrikkelijke stukje. Wij schreven n.l. het volgende:
„In Leiden scheen het geestelijk leven te kwijnen. Op kerkelijk gebied scheen alles in slaap. Sommige kinderen Gods zuchtten wel onder den toestand, waarin zij tegen hun wil door de Synode van 1892 gebracht waren, doch daar bleef het bij. Thans kwam ook daar nieuw leven tot onze groote blijdschap. Van de oude Christ. Geref. Gem. op de Heerengracht, waarvan ook wij het voorrecht hadden in vroeger jaren lid te zijn, trad een honderdtal zielen uit om terug te keeren tot de paden der vaderen en tot de oude beproefde waarheid, welke zoovele jaren in die gemeente door onzen vader Holster gepredikt was.”
Hierbij voegden wij den wensch „dat de Heere onder de kleine kudde aldaar in ruime mate van dat „nieuwe leven” te aanschouwen mocht geven, „nieuw leven” n.l. dat niet verondersteld, maar door vruchten van godzaligheid openbaar wordt.”
Van bovenstaande zegt Ds. W. te L. in de eerste plaats dat het is: een brutaal stukje. Ten tweede maakt D. B. (altijd volgens W.) zich in dit stukje schuldig aan: het misbruiken vans Heeren Naam of de zonde tegen het 3de gebod, omdat hij aan zijn voorstellingen een ernstige en vrome glimp geeft. Ten derde maakt D. B. zich schuldig aan het hanteeren van de leugen, daar hij zegt dat „een 100tal zielen uittrad, om terug te keeren tot de paden der vaderen en tot de oude beproefde waarheid, welke zoovele jaren in die gemeente door onzen vader H, was gepredikt.”
Letterlijk zegt W. daarbij: „Gij noemt Ds. Holster uw vader; welnu, gij zijt een slecht zoon van hem. Want dit constateer ik plechtig, dat mijn godzalige ambtgenoot u nimmer heeft leeren de leugen hanteeren.”
Het is bij het kantje af of de predikant W. uit Leiden had geschreven: „heeft leeren liegen”, althans zijne uitdrukking komt er mee overeen. Men kan wel bemerken dat hier een man aan het woord is die meer gewoon is te debatteeren met socialisten enz., dan te prediken en te schrijven „wat lieflijk is en wel luidt”.
Eindelijk word ik beschuldigd: „hartenkenner en nierenproever te zijn, die zich in staat acht om te oordeelen over het al of niet nagebootste ook der vruchten.” Wat deze laatste beschuldiging aangaat, deze eer is ons te groot, vriend Wisse! Slechts Een is er die zeggen kan: Ik doorgrond het hart en proef de nieren, en daarom geven wij u den raad, voorzichtig te zijn, opdat gij niet valt in het euvel, waarvan gij ons beschuldigt. Of is dit niet een „zich in staat achten om te oordeelen over het al of niet nagebootste ook der vruchten” als gij durft schrijven:
„Maar komaan, laten wij u ’t onderzoek naar de vruchten niet misgunnen. Integendeel. Ik veronderstel dat de schrijver zijn vaderstad nog wel eens komt bezoeken, welnu, bezoeke hij mij dan ook eens; hoogst aangenaam en welkom zal hij mij zijn; dan wil ik gaarne aanwijzing geven (in een krant doet men natuurlijk zulke dingen niet) aan welken kant van den Chr. Geref. boom in Leiden (als kennende hem van zeer nabij), hij de bladeren eens wat uit den weg moet ruimen en het snoeimes er in moet zetten”.
Tweeërlei is hier mogelijk. Of de vruchten aan den Christ. Geref. boom te Leiden zijn niet echt, maar nagebootst, maar hoe komt Ds. Wisse dan aan die kennis om het al of niet nagebootste der vrucheen te onderkennen? Of de vruchten, welke vriend W. op het oog heeft, zijn niet nagebootste, maar verkeerde vruchten.
Maar waarom zette W. dan niet het snoeimes in de jonge boom, toen deze nog een een tak van den boom op de Heerengracht was? Al W. zoo goed de verkeerde vruchten kan aanwijzen, dan had hij reeds de tucht moeten uitoefenen. En wat het leelijkste is, vriend W., zulke aanwijzingen van verkeerde vruchten geeft men niet in een onderonsje bij u aan huis, waar ik geen plan heb te komen, maar zulke beschuldigingen moeten ridderlijk uitgesproken worden, al geschiedt dit ook in geen krant. Als gij u niet aan laster schuldig maakt, dan zijt gij verplicht, waar gij nu wel openlijk in een Courant durfdet schrijven, dat voor den Chr. Ger. boom (voor u van nabij bekend) het snoeimes noodig is, om ook schriftelijk mij per brief uwe beschuldigingen te noemen. Doet gij dit niet dan zou ik u het woord moeten toeroepen: Vriend Wisse, gij zult geen valsch getuigenis spreken tegen uwen naaste.
Doch laten onze lezers zelf oordeelen: waar staat in ons stukje ons oordeel over de vruchten? Aan het slot van ons stukje „Nieuw leven” spraken wij den wensch uit, dat in de Chr. Ger. Gem. te L. nieuw leven, door vruchten van godzaligheid kenbaar wordend, aanschouwd mag worden. Ligt in dien wensch dan een oordeel? Geenszins. Ds. W. mag dus eerst wel leeren lezen, eer hij gaat schrijven. Of zit het in het woord verondersteld? Weet Ds. W. dan niet dat de Neo-Gereformeerden vruchten onderstellen, waar niets van dezelve gezien wordt? Zulke ongeziene, maar veronderstelde vruchten wenschen wij der Chr. Ger. Gem. niet toe. Wij echter onderstelden in ons stukje niets, doch wenschten slechts dat er vruchten aanschouwd mochten worden.
Wat nu de 1e en 2de beschuldiging aangaat ; brutaliteit en misbruik van ’s Heeren Naam, wij laten die beschuldigingen aan het oordeel onzer lezers over. Op gevaar af wederom ons daaraan schuldig te maken blijven wij het de goedheid des Heeren noemen dat ook in Leiden de oogen zijn opengegaan voor den verkeerden weg die door de zoogenaamde vereeniging van 1892 is ingeslagen.
Wat nu de 3de beschuldiging, het hanteeren van leugen, aangaat, deze zou hierin bestaan, dat wij schreven: „100 zielen zijn teruggekeerd tot de paden der vaderen en tot de oude beproefde waarheid, welke zoovele jaren door vader Holster is gepredikt.” De leugen zit volgens W. in het woord „terugkeeren”. Immers in dat woord ligt opgesloten dat W. niet wandelt op de paden des vaderen en niet gebleven is bij de oude beproefde waarheid, zegt onze opponent.
Recht gezien, vriend W., want gij zijt er verre van verwijderd. Onze vaderen van 1834 verklaarden in de akte van afscheiding „gemeenschap te willen oefenen met alle ware Gereformeerde lidmaten en zich te willen vereenigen met elke op Gods Woord gegronde vergadering aan wat plaatse God dezelve ook vereenigd heeft. Gij echter, vriend W. doet anders. Gij oefent gemeenschap met hen, die afwijken van de Geref, belijdenis en van Gods Woord en leeren:


A. De rechtvaardigmaking des zondaars van eeuwigheid, terwijl de Schrift die na de roeping stelt (Rom. 8 : 30) en leert dat zij uit het geloof is.
B. Dat alle uit Christenouders geboren kinderen moeten beschouwd worden wedergeboren te zijn en daarop de doop als bezegeling rust, terwijl onze Geref. belijdenis leert dat de kinderen der gemeente in Gods Verbond zijn begrepen en daarom moeten gedoopt worden.
C. Dat de Christelijke doop in wezen iets anders is dan de doop van Johannes den Dooper en niet slechts bij den H. Doop de leeraar met water het kind doopt, maar gelijktijdig de Heere uit den hemel met den Heiligen Geest doopt.


Door het verlaten van eene kerkgemeenschap, waar zulke dwalingen niet alleen worden geleerd, maar synodaal (zie Notulen v. d. synode te Middelburg der Geref. kerken 1896) zijn goedgekeurd, zijn de Chr. Gereformeerden te Leiden teruggekeurd tot de paden der vaderen en de oude beproefde waarheid.
Dat wij in dit verband den naam van uwen geachten en godzaligen voorganger Ds. Holster noemden, daarin ligt niets onkiesch voor dien ouden broeder, daar wij met de meeste achting over ZEerw. schreven Dat daarin „eene listige leugenachtige aantijging” ligt, zooals u zegt, om daarmede te beweren dat u, vriend W., de oude beproefde waarheid hebt verlaten, is evenmin waar. Van U kan niet gezegd worden dat gij de oude beproefde waarheid aanhangt, daar gij niet als uw voorganger tegen de dwalingen der Neo-Gereformeerden getuigt, maar integendeel ze verdedigt, door in diezelfde Kerkbode te schrijven, dat de punten der leer, welke wij Christ. Gereformeerden als dwaling verwerpen, slechts „verschil van zienswijze is binnen den cirkel der Gereformeerden Geloofsbelijdenis”, Zoo vergoelijkt gij de dwaling, verblindt de oogen der menschen en drijft tot ineensmelting met hen, die van de Geref, belijdenis afwijken (zooals één uwer kerkelijke bladen „de Wachter” van de Neo-Gereformeerden getuigt.)
Nu moogt gij van dit alles zeggen, dat het eer aanspraak maakt op den naam van listige politiek dan van godzalige teederheid; in Leiden zelf mag men oordeelen waar meer politiek gevonden wordt bij u of bij mij, bij de Geref. kerken of de Christ. Geref. kerk.
Ten slotte zouden wij haast nog vergeten, Ds. W. ons adres op te geven. Wil W. volgaarne mij mededeelen waar het snoeimes in den Chr. Geref. boom te Leiden gezet moet worden, hij schrijve dan, met degelijke bewijzen gestaafd, aan P.J.M. de Bruin, Christ. Geref. predikant te Apeldoorn, of indien hij dit niet doet, dan verwachten wij dat hij als eerlijk man zijne beschuldiging intrekke. Van een Zeeuw wordt immers gezegd: Goed Zeeuwsch, goed rond? Welnu, dan zal Ds. W., waar hij ons beschuldigde van leugen enz. in de Leidsche kerkbode, in datzelfde blad onze verdediging wel willen opnemen, opdat ook aan het „audiatur et altera pars” voldoening gegeven worde.
P.J.M. de Bruin

P.S. Voor ditmaal konden we onzen geachten medewerker D. B. geen plaats weigeren tot een woordje verweer, tegenover hetgeen hem in een ander publiek geschrift was te laste gelegd. Ieder begrijpe echter wel, dat voor polemiek over allerlei vijandelijke aanvallen De Wekker niet beschikbaar is. In de rubriek Kerk en Staat zal voorts over de geschiedenis te Leiden genoeg licht ontstoken worden.
Red.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Eene beschuldiging uit Leiden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1904

De Wekker | 4 Pagina's