Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De doop bediend in „vrije” gemeenten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doop bediend in „vrije” gemeenten

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebben wij gedurende enkele weken naar aanleiding van de vraag van br. v. W. over de wettigheid van den Doop der Roomsche kerk geschreven, een zeer nauw daarmede saamhangende vraag is deze: Hoe moet geoordeeld worden over den doop in de zoogenaamde „vrije” kerken bediend. Dat deze vraag van het hoogste belang is in onze dagen, bleek ook op onze jongste Synode, waar dergelijke vraag ter sprake kwam en tot eene zeer uitgebreide discussie aanleiding gaf. Gelijk wij vroeger reeds opmerkten, behoort tot de wettigheid des Doops: een wettige doopeling, een bediening in den Naam des Drieëenigen Gods en een wettige dooper. Wat de twee eerstgenoemde vereischten aangaat, deze worden in de Vrije Geref. Kerken wel gevonden. Men houdt daar nog vast aan de belijdenis, welke uitgedrukt wordt in de drie formulieren van eenigheid, de kinderen in die gemeenten zijn kinderen des Verbonds en men doopt ze met de woorden in Matth. 28 : 19 voorgeschreven. Doch het is vooral de vraag: Zijn de leeraars in die vrije gemeenten wettige doopers, m. a. w. hebben zij eene wettige zending? Hierover werd in onze laatste Synode heel wat gesproken en men kwam tot de slotsom dat ieder geval eigenlijk bijzonder onderzoek zou vereischen. Doch ook dan zou men in vele moeilijkheden komen. Sommige van die predikers zijn geordend door ouderlingen, die zij zelf eerst in het ambt hadden bevestigd, toen zij zelf nog niet geordend waren, anderen ontvingen handoplegging van een leeraar, zonderdat er een kerkeraad bestond, die hem geroepen had, zoodat in menig geval bij nader onderzoek gezegd zou moeten worden, zulk een leeraar kan door ons niet als wettig dienaar beschouwd worden. Doch de Synode ging gelukkig niet in op de begeerte om eene commissie van onderzoek te benoemen. Deze commissie zou ongetwijfeld op evenveel zwarigheden gestuit zijn als de comm. die 13 April 1882 te Kampen vergaderde tot het opstellen van een doopsrapport en toen bestond uit de leeraren: Van Velzen, L. Lindeboom, J. Bavinck, van Hoogen, H. de Cock en J. Hessels.
De Synode hield zich aan hetgeen de Synode van Zwolle 1882 bepaalde: „De Synode besluit dat de doop van genootschappen of vereenigingen, die formeel met de belijdenis van het trinitarisch geloof gebroken hebben, niet kan erkend worden. Doch, dat overigens, met handhaving van de bepalingen der Synode van Groningen 1872 art. 17 en in aansluiting aan de beginselen van Calvijn, aan de belijdenisschriften der Gereformeerde Kerk, en in overeenstemming met de besluiten der Synode van 1571 tot 1618/19, personen, die hetzij als kinderen, hetzij als volwassenen, den doop ontvangen hebben buiten de Christelijke Gereformeerde Kerk, zoo zij tot haar overkomen, als gedoopten te beschouwen, ingeval zij gedoopt zijn in of vanwege eene vergadering van christenen, door een, door zulk eene vergadering geroepen en erkend dienaar dei Woords 1), met water, en in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes.”
Dit standpunt der Synode van 1882, door ons thans gehandhaafd, is onzes inziens het juist gereformeerde. Bij de beoordeeling van de wettigheid des doops in eene vrije Geref. Gem. bediend, hebben wij niet uit te maken of die dienaar in eenen voor ons wettigen vorm tot de bediening is gekomen, (dit zou in ieder speciaal geval een zeer nauwkeurig onderzoek vereischen en eerst noodig zijn, indien zulk een leeraar tot ons wilde overkomen in zijn qualiteit als dienaar des Woords) maar of hij door de gemeente of vergadering welke hij dient als wettig is erkend. Hoeveel verschil van zienswijze er ook was bij de commissie tot opstelling van het doopsrapport in 1882, in betrekking tot den Doop, in vrije kerken bediend, oordeelde men eenstemmig, dat zulk een doop wettig is, als de leeraar wettig geacht wordt door de vergadering, welke hem riep.
Wel zeide prof. Lindeboom, toen nog predikant te Zaandam : „De Hervormde Kerk liet in 1870 het doopen in den naam des Drieëenigen los, en er zijn tal van leeraren die de heilsleer verwerpen. Hun doop is niet wettig” maar de doop van Ds. Fransen en anderen uit de vrije kerken achtte hij wel degelijk wettig. Ook prof. van Velzen sprak toen: „Over bijzondere gemeenschappen, die op den bodem der waarheid staan, oordeel ik mild. Den doop van Ds. Fransen b. v. acht ik wettig. De gemeente riep hem en zijn radicaal is goed. Onderwijs en doop gaan daar en moeten steeds hand aan hand gaan.” Zelfs de kinderen door Ridderbroek gedoopt werden niet herdoopt. Te Heerde stond vóór vele jaren Ds. Teunissen in de Christ. Geref. Kerk. Hij werd door die kerk afgezet en stichtte eene vrije gemeente. Na zijn dood trad zijn ouderling Ridderbroek als leeraar op en werd door die gemeente als zoodanig erkend. Bij overgang van kinderen door Ridderbroek gedoopt, handelde men naar de bepaling van 1882 en herdoopte men niet. Had men anders gehandeld, men ware op het standpunt der wederdoopers terecht gekomen en men ware afgeweken van de lijn, door de Christelijke Kerk van alle eeuwen gehandhaafd. Opmerkelijk is de vraag op de vergadering van de commissie voor het doopsrapport 13 April 1882 te Kampen door Ds. J. Bavinck aan Lindeboom gedaan. Toen Ds. L. Lindeboom den doop van een modern predikant uit de Herv. Kerk en van een Roomsch pastoor onwettig achtte, vroeg Ds. J. Bavinck hem: „Lieve broeder, wanneer een Roomsche leek of priester sterft en voor den rechterstoel van Christus komt, zal dan die leek beschouwd en behandeld worden als een heiden of als een gedoopte, en die priester als een dienaar of als een gewoon mensch ?” Met veel meer recht zou men nog mogen vragen: Een kind, door Stam, van Leeuwen of welke prediker van eene zoogenaamde vrije gemeente gedoopt, zal dat, voor Christus’ rechterstoel komende, als een heiden of als een gedoopte worden beschouwd en geoordeeld? Niemand toch zal antwoorden: als een heiden of ongedoopte. Wij verblijden er ons dan ook in dat onze Synode zich op het ruime, milde en tevens Gereformeerde standpunt plaatste en geen herdoop verkoos voor zulke kinderen die in Vrije Geref. Gemeenten den H. Doop ontvingen. Hiermede is tegelijk de vraag beantwoord van een der broederen, die vroeg of de doop van zulke kinderen eerst wettig werd door overgang tot de Christ. Geref. Gemeente. Immers die doop is reeds wettig, aangezien wij dezulken als gedoopten en niet al heidenen beschouwen.
P.J.M. de Bruin


1) De cursiveering is van ons.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1904

De Wekker | 4 Pagina's

De doop bediend in „vrije” gemeenten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1904

De Wekker | 4 Pagina's