Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doopersch of Gereformeerd?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doopersch of Gereformeerd?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. te L. zond een zeer lang stuk aan de redactie van „de Wekker”, welk stuk echter te veel plaats zou innemen en daarom niet kan opgenomen worden. De korte inhoud er van is deze: C. is het niet eens met onze, vóór een tijd, geplaatste beschouwing over de eerste vraag van het doopsformulier „in Christus geheiligd”. C. meent dat hier aan eene onderwerpelijke heiligheid moet worden gedacht, zooals vroeger door P. Nahuys en Nic. Schierre werd gesteld. Dat deze mannen zulks hebben geleerd, zegt echter nog niets ten bewijze. Tegenover hen staan Calvijn, Guido de Bres, Koelman, W. à Brakel, Fruitier, onze geachte randteekenaren, v. d. Kemp en een legio van Gereformeerde schrijvers. Het is slechts de vraag: wat is de leer der Gereformeerde kerk over dit punt? En om nu de leer der kerk te weten, moet men vragen: wat zegt de kerk in haar belijdenisschriften? De belijdenisschriften, de drie formulieren van eenigheid, nu leeren geen onderwerpelijke heiligheid, maar eene voorwerpelijke, eene verbondsheiligheid der kinderen; zie catechismus, Zondag 27, waar als grond van den kinderdoop niet genoemd wordt eene inwendige heiligheid, maar een „in het Verbond Gods begrepen zijn” evenals onder het Oude Verbond Abrahams zaad. Ook in ons derde formulier, de leerregels van Dordrecht art § leest men van geen onderwerpelijke heiligheid, maar wordt letterlijk gezegd: „Naardien wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordeelen, hetwelk ons zegt dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het Verbond, waarin zij met hunne ouders begrepen zijn.” De leer onzer kerk, uitgedrukt in de belijdenisschriften, spreekt dus niet van een geheiligd zijn door wedergeboorte, maar van een geheiligd zijn door afzondering van de heidenen uit kracht des Verbonds, evenals oud Israël een heilig volk was, hoewel er vele goddeloozen en onbekeerden onder gevonden werden. Natuurlijk zijn wij het met C. te L. wel eens, dat er onder de gedoopte kinderen kunnen zijn die reeds inwendig geheiligd, dus de wedergeboorte deelachtig zijn, want God is vrij en kan ook in kleine kinderen die nog geen zelf bewijstzijn hebben, op eene voor ons onbegrijpelijke wijze de wedergeboorte werken, doch op dien grond dat de Heere dit kan doen en soms ook doet, berust niet de kinderdoop, zooals C. meent. In het ingezonden stuk van C. lezen wij: „Nahuys en Schierre doopten op grond dat er wedergeboren óf uitverkoren kinderen onder zijn en de doopeling daar één van is.” Is dit echter de grond van den kinderdoop, dan doopt de kerk veel te weinig kinderen. Dan moesten ook de Jodenkinderen en die der heidenen gedoopt worden, want ook onder die kindertjes kunnen uitverkorenen zijn, en men kon het treffen dat zulk een Jodenkindje juist een van eeuwigheid door God gekend voorwerp is. Maar is dit de grond van den kinderdoop, dan wordt de bediening des doops eigenlijk een loterij. Men weet niet wie uitverkoren zijn, maar om de uitverkorenen te doopen, doopt men ze dan allen, wetende alzoo de uitverkorenen te treffen.
Dan hebben onze belijdenisschriften een anderen grond voor den kinderdoop. Deze geven aan dat het begrepen zijn in Gods Verbond grond is van den doop der kinderkens. Al zeggen dus enkele Geref. schrijvers zooals door C. genoemden het tegendeel, men toetse hen aan de leer der kerk in de belijdenisschriften uitgedrukt.
Helaas, in onze dagen wordt zoo weinig meer verstaan van die leer der kerk omtrent den kinderdoop. Het is verwonderlijk hoe in weinige jaren het doopersche gevoelen het Gereformeerde verdrongen heeft, en juist bij leeraars die zich „de Gereformeerden” noemen. Zoo schrijft Ds. Wielenga te Arnhem in het bijblad der „Geldersche Kerkbode” over het formulier van den kinderdoop en betoogt dan dat gelijk de kinderkens in Adam zonder hun weten der verdoemenis deelachtig zijn, zij ook alzoo (dat is: zonder hun weten) door Christus begenadigd worden en dat op dien grond nu de kinderdoop rust. Of laat ons Ds. Wielenga zelf laten spreken:
„Laat ons dus op onze hoede zijn de vergelijking, die ons formulier ten grondslag legt aan de leer van den kinderdoop, niet te verslappen. Als er staat van onze kinderen: aangezien zij zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn, en alzoo ook weder in Christus tot genade aangenomen worden, — vat die tegenstelling dan wezenlijk op. Want voor den aandachtigen lezer is het te dezer plaatse reeds klaar, dat ons formulier den kinderen der gemeente (het spreekt van zelf niet hoofd voor hoofd, maar in het algemeen) de inwendige genade als reeds bezittende toeschrijft. Het deel hebben aan de verdoemenis in Adam, is dat iets werkelijks of is dat alleen maar iets mogelijks? Ge zegt: het is de vreeselijke werkelijkheid. En verder: het in Adam begrepen zijn, heeft dit ook ten gevolge een inwendig verdorven en ontheiligd zijn? Gij zegt: natuurlijk, want tenzij iemand wedergeboren is, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. Maar als gij dit alles verstaat onder het in Adam begrepen zijn, dan moet gij ook geen mindere opvatting koesteren van het in Christus tot genade aangenomen worden. Gelijk het bij Adam niet eene mogelijkheid van verdoemenis, maar de werkelijkheid is, zoo is het bij Christus niet de mogelijkheid van genade, maar de werkelijkheid. En gelijk de kinderen, die in het Verbondshoofd Adam begrepen zijn, eene inwendige verdorvenheid deelachtig zijn, zoo zijn de kinderen in Christus begrepen, de innerlijke herleving en heiligheid deelachtig.”
Tot zoover Ds. Wielenga, die voor den aandachtigen lezer schrijft.
Als echter een aandachtig lezer het doopsformulier inziet, dan zal hij weldra tot de conclusie komen dat Ds. Wielenga zelf niet zeer aandachtig leest, althans de bewuste zin van het doopsformulier maar ten halve gelezen heeft, want in het tweede gedeelte van dien zin wordt juist beschreven op welke wijze de kinderen weder in Christus tot genade aangenomen worden. En dan zegt ons formulier niet, zooals Ds. Wielenga, door het schenken van eene innerlijke herleving en heiligheid, maar „gelijk God spreekt tot Abraham, den vader aller geloovigen en overzulks mede tot ons en onze kinderen. Gen. 17 : 7.” Ons formulier spreekt hier dus van het genadeverbond met Abraham opgericht, en evenals nu onze kinderen zonder hun weten in Adam verloren liggen, zoo ook zijn ze zonder hun weten in Gods verbond, met Abraham opgericht, begrepen en dààrom moeten zij gedoopt worden. Ons formulier weet van geen inwendige genade als grond van den kinderdoop, maar noemt „het begrepen zijn in het verbond” als grondslag. Het is toch in strijd met alle regels der uitlegkunde, wanneer men een halven zin verklaart en het laatste gedeelte van den zin, waarin juist een ophelderende verklaring ligt, geheel laat liggen. Wanneer wij nu nog het formulier van den bejaarden-doop inzien, dan blijkt dat nog klaarder, dat het kinderdoop-formulier geen anderen grond voor den kinderdoop noemt dan het genadeverbond, zooals het formeel met Abraham werd opgericht en niet veronderstelde inwendige herleving. Juist waar het kinderdoop-formulier den grondslag van den kinderdoop gaat verklaren, sluit zich het bejaarden-doops-formulier aan, met deze woorden:
„En hoewel de kinderen der Christenen, (niettegenstaande zij deze dingen niet verstaan) uit kracht des Verbonds gedoopt worden, zoo is het nochtans niet geoorloofd de volwassenen te doopen, tenzij die te voren, hunne zonden gevoelende, belijdenis doen van hunne boetvaardigheid en van hun geloof in Christus.” Hier wordt dus duidelijk onderscheiden. De grond van den doop eens volwassenen is het geloof, dat hij vooraf heeft beleden, terwijl de kinderen niet ondersteld worden dit geloof te bezitten, maar uit kracht des verbonds, waarin zij begrepen zijn, gedoopt worden.
Voor den aandachtiger lezer is het dus klaar genoeg, dat geen inwendige heiliging, maar verbondsheiligheid door de aloude Geref. belijdenis en het daarop gegronde doopsformulier wordt geleerd.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Doopersch of Gereformeerd?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1904

De Wekker | 4 Pagina's