Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Christelijke Gereformeerde Kerk (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christelijke Gereformeerde Kerk (VI)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.
Tusschen de Fransche overheersching en het jaar 1816 ligt de val van Napoleon en de verlossing van Nederland. In Moskou had de wereld bedwinger in vlammenschrift: „Tot hiertoe en niet verder” gelezen, en in den grooten volkerenslag bij Leipzig (16—19 Oct. 1813) werd de macht van den wereldbedwinger voor goed geknot. 31 Maart 1814 werd Parijs ingenomen, Napoleon deed afstand van de regeering en werd naar Elba verbannen.
Ons vaderland heeft Napoleon’s val niet eens afgewacht om zich van het gehate juk vrij te maken. Den 17 Nov. 1813, een maand na den slag bij Leipzig, werd te ’s Gravenhage de Oranjevlag uitgestoken, en reeds den 30 Nov. 1813 landde de zoon van Willem V te Scheveningen. Den volgenden dag werd hij te Amsterdam als de souvereine vorst der vereenigde Nederlanden uitgeroepen.
De terugkeer van Napoleon bracht wel schrik en ontsteltenis, maar geen verandering in ons vaderland te weeg. In Maart 1815 had de souvereine vorst den titel van Koning der Nederlanden aangenomen, en op den 25 Aug. van datzelfde jaar bezwoer de Koning de nieuwe grondwet die de grondwet van 1814 tot grondslag had.
Van stonden aan legde Willem I zich op het verbeteren onzer verschillende staatsinstellingen toe. Met alle kracht ging hij arbeiden aan den bloei van ons land en de welvaart van ons volk; met vaste hand greep hij het roer van den staat aan en ten volle bewust, dat hij „Koning” was, wenschte hij alles te regeeren en te besturen naar zijn „persoonlijk inzicht.”
Willem I bezat én een verbazende werkkracht én eene groote mate van zelfstandigheid, maar ook zelfstandigheid kan een gevaar worden in een vorst, zoodra hij de grens niet meer ziet, waar zijn koninklijke macht eindigt.
Wij weten in welk een vervallen staat de vaderlandsche kerk door de Fransche overheersching gekomen was vandaar dat des Konings veel omvattende en scherp ziende blik al spoedig haar treurigen toestand ontdekte.
Niets lag hem dan ook nader aan het hart dan de kerk uit dien vervallen toestand weer op te heffen en in haar alouden luister te herstellen. Bovendien strookte dit volkomen met ’s Konings persoonlijke inzichten omtrent de kerk in hare verhouding tot den Staat. De Koning was volstrekt geen kenner en evenmin een beminnaar van het Gereformeerde kerkrecht, dat niet het episcopale maar het presbyteriale systeem van kerkregeering huldigt. Dat systeem is in overeenstemming met de grondlijnen der kerkregeering, zooals ons die in de Heilige Schrift zijn gegeven. In summa komt het hier op neer, dat de gemeente haar eigen opzieners kiest en dat deze opzieners met de leeraars nu onderling in meerdere vergaderingen als: classis, provinciale synode en ten slotte in Synode Nationaal saamkomen, om de belangen der gemeenten afzonderlijk en die der kerk in ’t algemeen te bespreken.
Op die wijze was dan ook de Vaderlandsche kerk tot op 1795 geregeerd, alleen had de overheid na de Nationale Synode van Dordrecht 1618/19 nimmermeer toestemming verleend, dat al de gemeenten wettig vertegenwoordigd in Synode Nationaal te zamen kwamen.
De invloed der Dordtsche Synode op de toenmalige staatkunde en het Remonstrantisme der overheidspersonen, dat niet slechts een jus circa sacra (d. i. een recht ten opzichte van de kerk) maar wat veel meer zegt een jus in sacris (d. i. een recht in de kerk) meende te hebben, waren oorzaak dat de kerken sinds dien tijd niet anders dan in provinciale synoden mochten en konden saam komen.
Dat dit hoogst schadelijk was voor de „eenheid der kerk” ligt voor de hand. Dat daardoor tal van treurige misstanden moesten geboren worden, kan men lichtelijk begrijpen, maar wat de kerk ook deed, het recht om in Nationale Synode sarm te komen werd haar door de overheid hardnekkig geweigerd.
Met dit beginsel van kerkregeering ging echter Willem I niet homogeen. Als Duitsch vorst, vorst van Tulda had hij gedurende den tijd, dat hij buiten ons vaderland vertoefde, het primaat in de kerk van zijn vorstendom uitgeoefend. De episcopale kerkregeering, de vorst des lands, de „summus episcopus” d. i. de eerste en hoogste bisschop in de kerken, was het ideaal van Willem I, een ideaal, dat hij met verkrachting van de rechten onzer vaderlandsche kerk ook in haar midden eenigzins trachtte te verwezenlijken.
Schijnbaar was er ook een artikel in de grondwet van 1814, dat den Koning daarin bevoegdheid verleende, want art. 139 van deze grondwet luidde: „onverminderd het „recht en de gehoudenis van den Souvereinen Vorst, om zoodanig toezicht over alle godsdienstige gezindheden uit te oefenen, als voor de belangen van den Staat dienstig zal worden bevonden, heeft dezelve bovendien in het bijzonder het recht van inzage en beschikking omtrent de inrichtingen van die gezindheden welke volgens een der voor gaande artikelen eenige betaling of toelage „uit ’s lands kas genieten.”
Zooals wij duidelijk kunnen opmerken, is dit artikel gelijk zoo menig artikel in onze vigeerende wetten lijdende aan eene groote mate van onduidelijkheid en elasticiteit (d. i. rekbaarheid).
Uit wetten kan zooveel worden afgeleid, maar ook zooveel kan er worden ingedragen, daar kan zoo veel mee worden veroordeeld, maar ook zooveel mee worden verdedigd, en aan dit artikel heeft de Koning niet het minst zijne bevoegdheid ontleend om in zake de vaderlandsche kerk te handelen gelijk hij gehandeld heeft.
Wel werd de grondwet van 1814 in 1815 gewijzigd, maar die wijziging was niet van zoodanigen aard, dat Willem I het koninklijk besluit van 12 October 1814 behoefde te herroepen. Daarin had hij besloten, dat de secretaris van staat voor binnenlandsche zaken de noodige verordeningen zou voordragen tot nadere regeling van het bestuur der Hervormde Kerk.
Ziedaar de oorsprong van de synodale organisatie van 1816 bekend als het licatium van Willem I.
Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1904

De Wekker | 4 Pagina's

De Christelijke Gereformeerde Kerk (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1904

De Wekker | 4 Pagina's