Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belijdenis doen (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belijdenis doen (II)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige week hebben wij er op gewezen dat tegenover het menigmaal lichtvaardig doen van belijdenis, anderzijds jonge menschen worden gevonden, die het zeer ernstig opnemen en dit uitspreken door het opperen van het bezwaar dat zij onbekeerd zijn en dus geen belijdenis durven te doen. Wij wezen er op dat dezulken daarmede niet vrij kunnen uitgaan, daar hun doop tot belijdenis doen verplicht en het genoemd bezwaar hen in de engte en tot God moet brengen. Wij willen dit thans door een beeld trachten op te helderen, daar zoovelen niets of zeer weinig verstaan van de verplichting die door den Heiligen Doop op hen is gekomen.
In een zekere stad waren al de inwoners tegen den koning des lands in opstand gekomen, zij verscheurden de banier des konings en vertraden al de wetten welke de wettige vorst des lands aan zijn rijk en derhalve ook aan diezelve stad had gegeven. Om dit oproer waren al die inwoners des doods schuldig geworden wegens majesteitsschennis en opstand. De kleine kinderen dier inwoners hadden wel niet metterdaad toegestemd, noch eenig werkzaam aandeel genomen in den opstand (zij waren daartoe nog te klein), maar toch werden zij door den koning gerekend er aan medeplichtig te zijn, daar zij, indien zij er maar toe in staat waren geweest, voorzeker met de ouders in den opstand zouden hebben meegedaan. Zoo oordeelde dus de koning dat al die wederspannige burgers met hunne kinderen hun leven verbeurd hadden en tot den dood moesten veroordeeld worden. Maar stel nu eens, dat de koning (verbeden zijnde door zijn zoon en eenigen erfgenaam) pardon geeft aan de stad, onder zekere voorwaarde namelijk, dat de inwoners dit pardon ootmoedig aannemen en beloven zich in het vervolg van allen nieuwen opstand te zullen onthouden. De jonge kinderen echter kunnen zulk een belofte niet doen aan den koning uit kracht van hun jeugd, ja zij hebben zelfs niet eenig begrip van hetgeen de vorst van de burgers der stad eischt. Worden nu de kleine kinderen wel omgebracht omdat zij de belofte niet kunnen doen? Geenszins, hoewel zij niets kunnen beloven, geldt ook hen de belofte van vergeving hunner snoode rebellie. Zij worden door den koning gerekend in de ouders mede beloofd te hebben en dus gespaard, wat echter niet wegneemt dat de koning ook van hen voortaan stipte gehoorzaamheid en ootmoedig berouw over den uitgebroken opstand blijft eischen. Is het nu niet recht en billijk dat die koning na verloop van ongeveer twintig jaar wederkeert, de jongelingen en jongedochters dier stad saamroept om uit hun eigen mond te vernemen hoe zij denken over de belofte van pardon en plicht tot gehoorzaamheid aan de wetten des konings?
Veronderstel dat nu sommigen de belofte afleggen zonder het te meenen, in onoprechtheid des harten, zullen zij straks niet als meineedigen zwaar gevonnisd worden? Maar eveneens, wanneer er zijn die tot den koning spreken: „O koning, die belofte afleggen kunnen wij niet, want wij zijn overtuigd dat wij geen lust hebben in uwe wetten, en zoolang die overtuiging in ons leeft, beloven wij niets”, zal de koning dezulken niet toornig aanzien en hen den gerechtsdienaars overleveren als wederspannigen tegen de wetten des lands? Al beroepen deze zich nu op hun eerlijkheid, dat zij geen onware belofte willen afleggen, zal de koning daarmede tevreden zijn en oproermakers in zijn stad dulden?
Onze lezers zullen het beeld begrepen hebben. Geen enkele gedoopte kan zich losmaken van de verplichting dien God, in Wiens Naam hij gedoopt werd, te dienen, te vreezen en te belijden. Op die verplichting kan niet genoeg gewezen worden. Toch mag evenmin verzwegen worden, dat de Heere eene oprechte belijdenis eischt. Waar niets dan wereldzin, hoogmoed en geringschatting van den dienst des Heeren zich openbaren, moet trouw gewaarschuwd worden tegen, ja soms zelfs afgehouden worden van het doen van belijdenis. De bezwaarden moeten op de verplichting, de lichtzinnigen op het gewicht worden gewezen. Sommige jonge menschen hebben zoo weinig beginsel, dat zij bij het inbrengen van bezwaren tegen belijdenis doen terstond de catechisatie verlaten en niet meer de openbare godsdienstoefening bijwonen, om in andere kerken op te gaan. Menschen met zoo weinig kerkelijk beginsel, met zoo weinig achting voor de zuivere waarheid, toonen reeds door hunne daden dat zij breken met de verplichting die door den Heiligen Doop in de kerk des Heeren op hen rust, zoodat zij ongeschikt zijn, indien zij zóó blijven, tot het doen van belijdenis. Aan alle zijden is dus wijsheid en voorzichtigheid noodig en met onderscheiding der personen, al naarmate zij zich openbaren, moet ook over het doen van belijdenis met hen gesproken worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1905

De Wekker | 4 Pagina's

Belijdenis doen (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1905

De Wekker | 4 Pagina's