Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bloeien als de lelie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bloeien als de lelie

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie, en hij zal zijne wortelen uitslaan als de Libanon.’’ Hoseä 14:6

In schoonheid van taal en sierlijkheid van uitdrukking omschrijft de profeet Hoseä de zegeningen, welke Israëls God aan het volk der belofte te Zijner tijd zal geven. Als des Heeren toorn van het schuldige volk zal afgekeerd en Gods ontfermingen over Zijn volk zullen vermenigvuldigd worden, dan zal de Heere Israël zijn als de dauw. Hoe zacht valt die neder, zoo geheel ongemerkt, terwijl de duisternis van den nacht het aardrijk overdekt.
Hoe weldadig is de invloed en uitwerking van den dauw, waardoor geheel het plantenrijk wordt verkwikt. En welk een schitterend gezicht, als ge in den morgenstond elke grasscheut met een parel van dauw ziet versierd. Geen kunstwerk van menschen is daarmee te vergelijken. Geen schepsel ter wereld vermag zoo iets na te bootsen. Alleen de groote Schepper aller dingen is het, die zulks vermag.
Bij de verkwikking als van de dauw komt de heerlijkheid als van de lelie, en de openbaring van kracht en sterkte als van den Libanon.
Wel moest dit uitnemend geschikt zijn, om het volk aan hetwelk de Heere zulke heerlijke dingen voor de toekomst laat aankondigen, met sterk verlangen te doen uitzien naar dien zegenrijken tijd, waarin dit alles zou vervuld worden. En bij de vraag: wanneer zou dit zijn? is het niet tegen te spreken, dat nog groote dingen zullen gebeuren en nog uitnemende weldaden voor het zaad van Abraham zijn weggelegd. Doch we zouden ons zeer zeker vergissen, als we meenden, dat deze en dergelijke voorzeggingen, als welke we hier in het laatste hoofdstuk van dit profetiënboek lezen, alleen betrekking hebben op het Israël naar het vleesch. Onder Israël had de Heere Zijne kerk. Die kerk was draagster en bewaarster der heilswaarheden. Dit was zij reeds onder de bedeeling van bet Oude Verbond en dat zal zij blijven ook onder het Nieuwe Verbond. Beide ’de bedeeling en de bediening van Gods Verbond zouden onder de nieuwe bedeeling veranderen, maar het verbond zelf, dat onveranderlijk is, zou hetzelfde blijven. En wanneer werd ooit heerlijker de vervulling van des Heeren belofte gezien, dat God Israël zou zijn als de dauw, dan in die dagen, toen de Heilige Geest was uitgestort en zooveel nieuw geestelijk leven zich overal openbaarde. Met welk eene kracht en heerlijkheid werd het werk Gods alom kenbaar. Zonder stormen en onweders kwam de Heere als in het suizen van een zachte stilte den dorren akker Zijner kerk wonderbaar verkwikken. Daargelaten of we in dit woord der profetie, gelijk sommige uitleggers willen, uitsluitend aan het rijk der tien stammen hebben te denken, of dat we, wat ons aannemelijker voorkomt, bij den naam Israël in vs. 6 denken aan Israël als het nakroost van Jakob, zonder uitsluiting van een der stammen van Jakob, waaronder de Heere zelfs in de bangste en meest donkere tijden Zijn overblijfsel bad en bewaarde. In geen geval zou buiten of zonder goddelijke tusschenkomst van een toekomst kunnen sprake zijn, als hier in de schoonste kleuren wordt geteekend. Niemand wist beter dan de bewoners van Palestina, waar het maanden achtereen niet regende, welk een onschatbare zegen de dauw was. Als blijk van bijzonderen zegen had Mozes het land der belofte reeds geroemd als een land over hetwelk de hemel ,van dauw zou druipen. En in Ps. 72 zien we geestelijke zegeningen vergeleken bij den zegen, die van den hemel nederdaalt, en bij den dauw, die de aarde bevoçhtigt. Waar en wanneer het Gode behaagt zich op zulk eene wijze onder Zijn volk te openbaren, kunnen de zegenrijke gevolgen niet achter blijven. Wat door kracht noch geweld van menschen kan verkregen worden, dat zien we op een wenk van den Almachtige tot stand komen, als de dooven het gehoor, de blinden het gezicht verkrijgen, en de dooden hooren de stem des Zoons Gods en leven.
Dan zeggen we: dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen. Dan zien we het leven, door God alleen gewrocht, met glans en heerlijkheid te voorschijn komen. Zoo ook als er leven is, maar leven, dat in kwijnenden toestand verkeert. Leven zoo dor en zoo doodig, dat men welhaast zou gaan twijfelen of er nog wel leven is. Ook dan is slechts noodig de vervulling en toepassing van dit heerlijk woord der belofte: „Ik zal Israël zijn als de dauw”, en ziet, daar komt herleving, opbloeiing. Zoo zelfs, dat hetgeen schier alle heerlijkheid verloren had, nu gaat bloeien als de lelie.
De lelie is een sierlijke bloem, waaronder enkele soorten bijzonder uitmunten in schoonheid zoowel als in welriekende geur. Als uit de nederige plant zich een stengel verheft en boven aan die stengel die witte bloemen zich ontwikkelen, en in het gouden hart van die leliekelk meeldraden ontspruiten, als van zijde en van goud, of als ge bij andere leliesoorten de veelheid van kleuren en allerfijnste schakeeringen bewondert, dan gevoelt ge bij nadenken onwillekeurig iets van die veelbeteekenende uitdukking, dat Israël zal bloeien als de lelie. Wat al rijkdom was in zijne dagen aan ’t hof van koning Salomo, den rijksten van alle menschen, en toch was Salomo in al zijne heerlijkheid niet bekleed geweest, gelijk één van de leliën des velds. Bloeien als de lelie doet denken aan die uitnemende en heerlijke eigenschappen waardoor Gods erfdeel zich onderscheidt, als niet de „grauwigheid” over haar verspreid is, maar als de priesters des Heeren met heit zijn bekleed en Gods gunstgenooten juichen. Als Sion rijk door God, in haar Verlosser gezegend, getuigt: „Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijne ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan.” Als nederigheid en ootmoed, als kennis, geloof, liefde, en ware godzaligheid zich naar buiten openbaren, als vrucht van de genade Gods aan Zijn volk verheerlijkt. Gelijk de leliekelk, door de warmte der zon gekoesterd, zich ontsluit en in haar gouden hart doet zien, zoo ontwikkelt en ontplooit zich dan het geloofsleven in geheel eenigen glans en in geheel eenige heerlijkheid.
Wat een lelie onder de doornen, wat een lelie in Gods schepping is, dat is in het rijk der genade de mensch en het volk, waarin Gods deugden worden verheerlijkt. Heerlijke tijden heeft Gods kerk hiervan doorleefd, en van dien rijkdom der genade wordt in het persoonlijke geloofsleven iets gekend. Doch we mogen er in éénen adem wel bijvoegen, dat dit geen alledaagsche dingen zijn. Omdat de zonde blijft voortbestaan en ieder geloovige nog een zondige natuur omdraagt, is ook dat bloeien als de lelie onbestendig en van voorbijgaanden aard.
Op het volmaakst echter zal dit woord in vervulling treden, als de tegenwoordige bedeeling zal zijn voorbijgaan. Als dat geestelijk Israël eens van al zijn onreinigheid zal gezuiverd zijn en als de wijnstok des Heeren in het nieuwe Paradijs overgebracht, door geen stormen en onweders, door geen kwaad, van hoedanigen aard dan ook, zal geteisterd worden, dan zal dat Israël in al de kracht van het woord bloeien als de lelie. Dan geen doornen en geen onkruid meer; dan geen afval en gen traagheid meer; dan geen dorheid en geen treurigheid meer, maar alles en in elk opzicht beantwoordend aan dat heerlijk getuigenis: „Een spruit van Gods planting en een werk zijner handen, waarin de Heere zal verheerlijkt worden.”
Maar nog meer. Datzelfde volk dat de toezegging van den Heere ontvangt.dat het zal bloeien als de lelie, daar getuigt de Algenoegzame van: dat volk zal zijne wortelen uitslaan als de Libanon.
De Libanon is het gebergte in het noorden van Palestina, dat zich heinde en ver uitstrekt en een voortdurende prediking is in de schepping van Gods grootheid en macht. Wonderlijke dingen hebben historieschrijvers van den Libanon verhaald. Gewijde en ongewijde dichters hebben de majesteit van dezen Libanon bezongen. En wie zou bij aandachtige beschouwing van dit werk door Gods hand gemaakt niet iets beseffen van eigen nietigheid en geringheid!
Als dan van een volk zoo gering in opkomst, zoo onbeduidend in het oog der wereld, gezegd wordt dat het zijne wortelen zal uitslaan als de Libanon, dan doet ons dit denken aan een plant, eerst klein en teeder, maar later onder gunstige omstandigheden ontwikkeld gelijk aan een boom, die zijne wortels diep en wijd uitstrekt. En hoe schoon wordt deze beeldspraak en teekenng van de kerk des Heeren, als we daarbij denken aan alles wat geschied is nadat de Joden hun Messias hebben verworpen en de zaligheid den heidenen geworden is. Welk eene uitbreiding kreeg de Christelijke kerk in de dagen van welke wij lezen, dat „het Woord Gods wies en vermenigvuldigde”.
En hoe heeft onder het aanbiddelijk Godsbestuur in den loop der eeuwen alles moeten mederwerken, om de leer des kruises alom te verbreiden en den eenigen Naam tot Zaligheid onder den hemel geopenbaard, alom bekend te maken. Niets heeft het groote werk Gods kunnen keeren. En nog steeds, onder de meest wisselende gebeurtenissen, zien we trots allen tegenstand dat werk voortgaan. En niet eer zal Jezus op de wolken komen om levenden en dooden te oordeelen, voor dat aan alle volken het evangelie zal verkondigd zijn. En voorts: gelijk een plant uit hare wortels moet leven, naardien zij daardoor haar sappen optrekt uit den grond, zoo doet het breed en krachtig geworteld zijn hier denken aan gezond en krachtig leven.
Aanschouwelijk voorgesteld bleek dit oudtijds bijzonder in de wereldberoemde cederen van den Libanon. Diep ingeworteld in de aarde verhieven deze zich statig omhoog om met haar altoos durend groen, wind en storm trotseerend, bewondering te wekken van den reiziger en den vreemdeling, die nooit te voren zoo iets hadden aanschouwd. Welke dierbare en zinrijke beloften vinden we hier alzoo aan het Israël Gods gedaan. Hoe bemoedigend en troostvol, zulks te vernemen in benauwdheid der tijden. Zoo gedenkt de Heere in der eeuwigheid Zijn verbond. Zoo staat Gods belofte er voor in, dat Gods erfdeel niet verwoest zal worden. Neen, al worden de stammen Israëls verstrooid, al komt over dat volk op geduchte wijze de straffing des Almachtigen, en al is het hunnerzijds alles verbeurd, de Heere zal hen vrijwilliglijk liefhebben, te Zijner tijd zal droefenis in blijdschap veranderen. Op des Heeren beloften mag Zijn erfdeel pleiten, op Gods trouw mag ieder geloovige zich verlaten, en door ’t geloof zegt ieder kind des Heeren met Jeremia: De Heere is mijn deel, zegt mijne ziel, daarom zal ik op Hem hopen.
Gemis van hetgeen God de Heere hier aan Zijn volk belooft is door niets te vergoeden. In al de plannen en kansberekeningen van menschen blaast de Heere. De wijsheid der wijzen zal vergaan en het verstand der verstandigen zal Ik te niet maken, zegt God. Maar als de Geest des Heeren komt als de dauw op het kruid des velds, dan ontwaakt de behoefte, dan vermenigvuldigt het gebed, dan vereenigt zich wat anders in verwijdering heil zoekt.
En opziende tot Hem, die over de ellendigen zich ontfermt, rijst dan onze bede tot den Heere: „Neem weg alle ongerechtigheid en geef het goede”, om dankend en aanbiddend daaraan toe te voegen: „zoo zullen wij betalen de varren onzer lippen”. Voorwaar, dan zal Israël bloeien als de lelie.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1905

De Wekker | 4 Pagina's

Bloeien als de lelie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1905

De Wekker | 4 Pagina's