Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heeft Dr. Kuyper, gelijk wij reeds vroeger opmerkten, zijn kracht nimmer gezocht in het aanvoeren van schriftuurplaatsen ter bevestiging van datgene wat hij leerde of schreef, Dr. de Moor gaat tot de Heilige Schrift, om daaruit de rechtvaardigmaking van Eeuwigheid te bewijzen. Maar hij gaat daartoe op eene eenigzins zonderlinge wijze te werk.
Men zou meenen, dat hij ons naar eenige schriftuurplaatsen verwijzen zou, waarin men meer of minder duidelijk volgeus hem dit gevoelen geleerd vindt, maar het schijnt, dat men aan die zijde het onmogelijke, om een enkele tekst uit de Schrift hiervoor aan te halen, zoo diep gevoelt, dat men naar geen enkelen tekst durft te verwijzen.
Ook Dr. de Moor noemt geen enkelen tekst. Wel spreekt hij over teksten en heeft af te-dingen op de verklaring die anderzijds van sommige teksten, die dit geding raken, gegeven is, maar hij zelf noemt geen enkelen tekst waaruit de Rechtvaardigmaking van Eeuwigheid genoegzaam blijkt.
Zijdelings bevestigt hij ons daardoor in ons bezwaar tegen deze „leer”, dat zij on-schriftuurlijk is. Maar hij doet nog meer, en wat hij op bladz. 19 zegt, verblijdt ons.
Dr. Kuyper heeft voor zijn gevoelen één tekst uit de Heilige Schrift aangehaald, en wel Romeinen 8: 30. Daarvan zegt hij in het „Werk van den Heiligen Geest”:
„Wat de heilige apostel Paulus in Romeinen 8 zoo overschoon jubelt: „Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, en die Hij te voren verordineerd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt” — is niet een verhaal van „wat er gebeurd is met reeds wedergeborene menschen, maar de jubelende opsomming van wat God de Heere gedaan en gewrocht heeft eer wij er nog waren” (pag. 142/43, Dl. II).
Nimmer heeft een uitlegger of theoloog deze verklaring aan Rom, 8:30, voor zooverre wij weten, gegeven, behalve Dr. Kuyper, omdat ieder gevoelde, dat een zoodanige verklaring nooit de bedoeling van dit apostolische woord weergaf. En wat blijkt nu? Dat de discipel den meester op dit glibberige pad niet durft te volgen en zich op Bom. 8 : 30 in dit geding niet durft beroepen.
Dr. de moor zegt, sprekende over de verklaring van Dr. Kuyper: „ons gevoelen in dezen is: 1° dat Dr. Kuyper ten onrechte van Rom. 8 : 30 verklaart, dat deze plaats betrekking heeft, niet op wat gebeurd is met reeds wedergeboren menschen, maar met de uitverkorenen eer zij er nog waren. Het komt ons voor, dat dit niet bewezen kan worden en dat nuchtere uitlegging hier alleen kan doen lezen, een beschrijving van dat deel der heilsorde, dat hier op de aarde in den tijd verwerkelijkt wordt”.
„2°. dat Rom. 8 : 30 dus niet getuigt vóór de rechtvaardigmaking van Eeuwigheid, maar evenmin er tegen”.
Hoe de schrijver nu op de eerste conclusie sub. 2 genoemd een tweede van zoodanigen inhoud kan laten volgen, is ons onbegrijpelijk.
Eerst zegt hij nadrukkelijk, dat Rom. 8 : 30 er niet vóór pleit, maar onmiddellijk herroept hij dit voor meer dan de helft, door er op te laten volgen: maar evenmin er tegen. En hoe rechtvaardigt hij nu dit laatste. Door te zeggen, dat de apostel hier handelt over den vierden trap der Rechtvaardigmaking, het onderwerpelijke deel ervan. Die verklaring is onzes inziens een uitvlucht, om de kracht van de eerste conclusie te verzwakken, maar ondanks dat kon Ds. Bos in „de Wachter” met recht constateeren; „Daarmede ontneemt deze geleerde Dr. Kuypers eenigen tekst weg en blijft er dus niet één tekst meer over tot bewijs der Rechtvaardigmaking van Eeuwigheid (Nummer van 7 Juli jl.)”.
Zoo heeft dus niemand minder dan een leerling van Dr. Kuyper, die den meester in dit stuk verdedigen wilde en het schriftuurlijke van zijne opvatting in deze aan het licht brengen, een afdoend pleidooi geleverd voor hare onschriftuurlijkheid. Niet één tekst heeft Ds. de Moor zelf aangevoerd, waaruit volgens hem de rechtvaardiging van Eeuwigheid blijkt, en de tekst welken Dr. Kuyper aanhaalt is door hem onderzocht en verworpen, en daarmede is dus aan Dr. Kuypers opvatting een geduchte slag toegebracht.
Wij danken er Ds. de Moor voor dat er op dit punt dus wat helderheid in de discussie gebracht is.
Met de uitspraken der Heilige Schrift is dus Dr. Kuypers opvatting niet in overeen-stemming, ergo, mag zij niet als het specifiek Gereformeerd gevoelen worden voorgesteld, mag zij niet worden geleeraard in een kerk, die op den bodem van de Heilige Schrift staat en moet zij als een privaat gevoelen worden beschouwd.
Maar de Belijdenis dan ?
Daarover een volgende maal.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1905

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1905

De Wekker | 4 Pagina's