Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Synode van Utrecht (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Synode van Utrecht (IX)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Synode van Utrecht heeft op voorstel der commissie in zake de onderstelde wedergeboorte besloten:

„dat volgens de belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt; dat het echter minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der geloovigen bediend wordt op grond van hun onderstelde wedergeboorte, omdat de grond van den doop is het bevel en de belofte Gods; dat voorts het oordeel der liefde, waarmede de Kerk het zaad des verbonds voor wedergeboren houdt, geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn, omdat Gods Woord ons leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn en van Izak gezegd wordt: in hem zal u het zaad worden genoemd (Rom. 9:6, 7,) zoodat in de prediking steeds op ernstig zelfonderzoek moet worden aangedrongen, aangezien alleen wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Toorts houdt de Synode met onze belijdenis staande, dat „de sacramenten niet ijdel noch ledig zijn om ons te bedriegen, maar zichtbare teekenen en zegelen van eene inwendige en onzienlijke zaak, door ‘t middel derwelke God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes” (Art. XXXIII) en dat inzonderheid de doop „het bad der wedergeboorte” en „de afwassching der zonden” wordt genaamd, omdat God „ons door dit Goddelijk pand en teeken wil verzekeren, dat wij zoo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewasschen zijn, als wij uitwendig met water gewasschen worden”; waarom onze Kerk in het gebed na den Doop „God dankt en looft, dat Hij ons en onze kinderen door het bloed van Zijnen geliefden Zoon Jezus Christus al onze zonden vergeven en ons door Zijnen Heiligen Geest tot lidmaten van Zijnen Eeniggeboren Zoon en alzoo tot Zijne kinderen aangenomen heeft en ons dat met den Heiligen Doop bezegelt en bekrachtigt”, zoodat onze Belijdenisschriften wel duidelijk leeren, dat het Sacrament des Doops beteekent en verzegelt de afwassching der zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus, d. w. z. de rechtvaardigmaking en de vernieuwing door den Heiligen Geest als weldaden, die God aan ons zaad geschonken heeft. Intusschen meent de Synode, dat de stelling, dat elk uitverkoren kind daarom reeds vóór den Doop metterdaad wedergeboren zon zijn, noch op grond van de Schrift, noch op grond van de Belijdenis te bewijzen is, dewijl God Zijne belofte vervult naar Zijne vrijmacht op Zijn tijd, hetzij vóór, of onder, of na den Doop, zoodat het eisch is zich hierover met groote omzichtigheid uit te laten en niet wijs te willen zijn boven hetgeen ons God geopenbaard heeft.”

Die deze laatste conclusie oppervlakkig leest, deukt onwillekeurig, dat hierin de Synode dan toch wel een besliste uitspraak heeft gedaan en allerminst de doopsleer van Dr. Kuyper heeft gehandhaafd.
Het zou ons dan ook volstrekt niet verwonderen , wanneer sommige leden der Synode bij hunne tehuiskomst, toen zij een weinig bevrijd waren van de drukkende Synodale atmosfeer, (want wat kan het op een Synode niet drukkend zijn) eerst recht gezien hebben waarop zij nu eigenlijk hun „ja” gegeven hadden.
Wat bij oppervlakkige lezing werkelijkheid scheen, wordt bij aandachtig en nadenkend lezen schijn.
In stee van eene veroordeeling der Kuyperiaansche Doopsleer, kenmerkt zich ook deze laatste conclusie door dezelfde halfslachtigheid, waardoor al de handelingen der Utrechtsche Synode zich doen kenmerken.
Als een Synode een duidelijk bewijs geleverd heeft van weinig geestelijk leven in den boezem der kerken, van weinig moed des geloofs om voor zijn beginsel onverschrokken uit te komen en er desnoods mede te staan of mede te vallen, dan is het wel de Synode van Utrecht.
Men wilde van beide zijden wel veel, maar men miste de kracht om tot stand te brengen wat men wilde en daarom ging men een accoord aan en bereikte toen zonder eenig debat of ingrijpende discussie zijn doel.
En dat ia nu schijnbaar wel een erg gemakkelijke en vredelievende weg, maar in den grond een slechte weg, omdat de geschillen kunstmatig worden vereffend, maar niet van den grond af worden opgeruimd.
De partijen als partijen bestaan nog, dat hebben mannen als de Boer van Zwartsluis en Huisman van Appingedam uitstekend gevoeld.
Het stekel als stelsel is niet veranderd, en allerminst zooals zich dat in de opvatting van de leer des Doops openbaart.
Waarmede begint de Synode?
Met de verklaring dat, volgens de Belijdenis onzer kerken, het zaad des Verbonds krachtens de beloften Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt.
Is dat in overeenstemming met Dr. Kuypers opvatting van de leer des Doops?
Wel volkomen, want het woord onderstellen staat er wel niet in, maar het geheele beginsel van Dr. Kuyper kunt gij er duidelijk uit lezen.
Het zaad des Verbonds moet krachtens de belofte Gods daarvoor worden gehouden.
Daar kan iedere volgeling van Dr. Kuyper met zijn gansche hart ja en amen op zeggen.
Maar ook de mannen van de „Vijf stellingen?”
Ons dunkt: allerminst, wanneer wij naast de uitspraak der Synode hun „vierde stelling” leggen, dan is er tusschen die beiden geen klein verschil te constateeren.
De Synode toch heeft positief verklaard, dat het zaad des Verbonds krachtens de belofte Gods voor wedergeboren moet worden gehouden; maar de onderteekenaars der „vijf stellingen” zijn van een gansch ander gevoelen. Zonder te kort te doen aan de uitspraak onzer belijdenis: „dat de godzalige ouders niet moeten twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hunne kindsheid uit dit leven wegneemt, Canones Dordrecht Hoofdst, I, art. 17”, willen zij toch, dat juist hieromtrent zoo weinig mogelijk zal worden verklaard. Men vergelijke hunne verklaring van stelling 4.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1905

De Wekker | 4 Pagina's

De Synode van Utrecht (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1905

De Wekker | 4 Pagina's