Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. N. te L. doet ons de volgende vraag: „Een onbekeerd mensch bidt om eenige zake tot den Heere en hij ontvangt deze; kan hij dit als een verhooring op zijn gebed beschouwen of is dit louter toeval?”
Om nu maar met het laatste te beginnen, merken wij allereerst op dat er bij God geen toeval bestaat. Wij menschen spreken wel van toeval, omdat het ons zoo toeschijnt, maar er geschiedt niets buiten het albestuur des Heeren, van wien wij belijden dat zonder Zijn wil geen ding geschiedt en zelfs geen haar van ons hoofd valt. Indien iemand bidt om eenige zaak en hij ontvangt ze daarna, dan is dit dus geen toeval, maar de voorzienige leiding Gods, die het zoo bestuurde, dat op het gebed eene den bidder welaangename uitkomst volgde.
Doch, zoo vraagt J. N., is dit nu gebedsverhooring, als die bidder een onbekeerd mensch is ? Wij willen eerst vragen: wat is gebedsverhooring? Dat God het gebed hoort, wijst op Gods alwetendheid, waardoor Hij aller menschen zitten en opstaan kent en zelfs hunne gedachten weet, eer er nog een woord op hunne tong is. Maar gebedsverhooring zegt meer. Dat God het gebed verhoort, is niet alleen het werk van Zijne alwetendheid, maar ook van Zijne goedheid en macht. En nu gaat Gods goedheid over alle schepselen, gelijk Ps 145:9 zegt; „De Heere is aan allen goed, en Zijne barmhartigheden zijn over alle Zijne werken.” Wel is die goedheid des Heeren verschillend over verschillende schepselen. Wij noemen die goedheid eene algemeene, waar zij gaat over alle schepselen. Gods goedheid zorgt ook voor de dieren, gelijk in Ps. 36 wordt gezegd dat de Heere menschen en beesten onderhoudt. Gods goedheid is echter in ’t bijzonder over de menschen en in ’t allerbijzonderst over Zijne gunstgenooten. Wegens die goedheid over alle menschen Iaat God Zijne zon opgaan over boozen en goeden en regent Hij over rechtvaardigen en onrecht vaardigen. Vraagt nu een onbekeerd mensch bijvoorbeeld om een tijdelijken zegen of om uitredding uit eenigen tijdelijken nood, dan geeft God menigmaal, gedrongen door Zijne goedheid over alle menschen, de begeerde en gevraagde zaak, welke dan ook als antwoord op bet gebed beschouwd mag worden. God verhoort, d. w. z. vervult dus de bede door het geven van de gevraagde zaak op natuurlijk gebied aan den natuurlijken mensch, en wel om daardoor Zijne goedheid te betoonen over Zijn schepsel, opdat het ontvangen van die weldaden den ontvanger tot bekeering leide. Brengen de genoten weldaden den ontvanger der begeerde en afgebeden zaken niet tot bekeering, dan zullen ze zijn oordeel nog verzwaren.
Ook in Gods Woord vinden wij uitspraken, welke er op wijzen dat God het gebed van onbekeerden verhoort. Als Ismaël van dorst versmachtend, nederiigt onder een struik in de woestijn van Berseba, dan verhoort God ook van den onbekeerden Ismaël het schreien om drinken, gelijk blijkt uit Genesis 21:17: „En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet, want God heeft naar des jongens stem gehoord ter plaatse, waar hij is.” Ja meer nog, God geeft zelfs acht op de behoeften en noodkreten van het redeloos gedierte en vervult hunne begeerten naar voedsel, gelijk uit Ps. 147:9 blijkt: „Hij geeft het vee zijn voeder, den jongen raven als zij loepen.” Zou God dan niet verhooren het geroep van den mensch, ook al vreest die mensch Zijn schepper niet, wanneer hij bidt om iets dat voor hem nuttig en noodig is en tot zijn tijdelijk welzijn kan strekken?
Toch kunnen wij begrijpen dat J. N. boven-staande vraag doet. J. N. zal ongetwijfeld gedacht hebben aan teksten als deze: „De Heere is verre van de goddeloozen; maar het gebed der rechtvaardigen zal Hij verhooren,” Spreuken 15:29 en: „Die zijn oor afwendt van de Wet te hooren, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn” Spreuken 28:9. Wellicht ook aan het gezegde van den blindgeborene, die door den Heere Jezus genezen was; „Wij weten dat God de zondaars niet hoort; maar zoo iemand godvruchtig is en Zijnen wil doet, dien hoort Hij.” Joh. 9 : 81.
Lichtelijk zou men uit zulke uitspraken der Heilige Schrift de conclusie trekken, dat het gebed van iemand die niet tot God bekeerd is, onverhoord blijft. Ware dit zoo, dan zou voor dezulken het gebed niet noodig zijn, dan zouden onbekeerden niet behoeven te bidden.
Doch hier moet nauwkeurig onderscheiden worden. Het gebed van onbekeerden is wel degelijk noodig, omdat God bevolen heeft Hem aan te roepen in alle omstandigheden en in het bidden behagen heeft, al is het niet in de wijze, waarop zij bidden, toch Wel in de daad dat zij bidden, wijl het gebed het middel en de weg is om tot bekeering en geloof te komen. Niet dat onbekeerden bidden mishaagt den Heere, maar dat zij zich niet bekeeren, ofschoon zij bidden, maar wetens en willens in hunne zonden voortloopen, zoodat hun bidden een ijdel gebruik is van den naam des Heeren. Dat een onbekeerde met den mond bidt om bekeering, maar met zijn kart een lust heeft in de zonde en niets van dat gebed meent, dat is den Heere een gruwel en daarop kan geen verhooring gewacht, maar dat een onbekeerde ernstig smeekt om eene of andere zaak en de verkrijging er van hartelijk begeert en van God afsmeekt, kan wel verhoord worden, indien die zaak in zichzelf niet ongeoorloofd is. Was er op het gebed van onbekeerden geen verhooring te ver-Wachten of was hun gebed (niet de wijze van bidden) een gruwel in de oogen des Heeren, dan zou Petrus niet tot Simon den toovenaar gezegd hebben: „Bekeer u dan van deze uwe boosheid en bid God of misschien u deze overlegging uws harten vergeven wierd” (Hand. 8 : 22).
Verstaat men onder gebedsverhooring verkrijging van de afgebeden zaak, dan zeggen wij dat God die ook aan onbekeerden geeft als een bewijs van Zijne lankmoedigheid om de uitverkorenen tot bekeering te brengen en de verworpenen te overtuigen.

A. (Apeldoorn) D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1905

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1905

De Wekker | 4 Pagina's