Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus als Overwinnaar in ’t midden van Zijn bedrukte volk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus als Overwinnaar in ’t midden van Zijn bedrukte volk

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zach. 1 : 8.

Zoo hebben wij de vorige maal over de mirten in de diepte geschreven. Het was een gelijkenis, waarin des Heeren volk voorkwam als het arme, verachte en onedele der wereld, hoewel door God beweldadigd, zoodat het een toonbeeld was van Zijn gunst en ontferming. Verkeerde de kerk of liever (om den meervoudsvorm van „mirten”) verkeerden de geloovigen in Zacharia’s dagen in den druk, zoodat zij de woorden van den dichter tot de hunne konden maken: „Uit de diepten der ellenden roepen wij tot U”, of gelijk wij van elders hooren: „Gij hebt ons gelegd in duisternis en diepten”, de Heere zou Zijn volk niet begeven en Zijn erve niet verlaten. Komt, laat ons zien, hoe de Heere als overwinnaar in het midden Zijns volks verkeert.
De profeet zegt: „Ik zag des nachts, een man stond tusschen de mirten, die in de diepte waren.” Wie zou die man geweest zijn? Als een onbekende treedt hij voor onze oogen, toch zal het uit geheel zijn openbaring wel blijken, wie hij is. Hij is dezelfde, die zich aan Mozes in ’t midden van den braambosch vertoonde, een braambosch, die brandde en niet verteerde. Daar hoorde men de stem uit het midden des vuurs: „Ik ben de God van Abraham, de God van Izaäk, en de God van Jacob.” Is hij Jehova en wordt ook Christus met dien naam genoemd, dan zien wij Hem ook op Patmos. Hoort wat de laatste profeet des N. Verbonds zegt: „En mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven gouden kandelaren. En in het midden van de zeven kandelaren eenen, den Zoon des menschen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel.” Was Hij bij Mozes in den braambosch, bij Johannes in het midden der kandelaren, bij Zacharia was Hij in het midden der mirten. Hij blijkt een Vorst of krijgsman te zijn, die Zijn arm volk zal bewaren en al Zijn vijanden beschamen. Onwillekeurig denken wij aan hetgeen een Jozua te beurt viel. Manmoedig en onversaagd ging hij naar een man, die tegenover hem stond met een uitgetogen zwaard in de hand, en richtte tot hem de vraag: „Zijt gij van ons, of van onze vijanden?” Maar toen hij het antwoord kreeg: „Neen, maar ik ben de Vorst van het heir des Heeren, ik ben nu gekomen”, viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad. Maar hier stond Hij niet op Zijn voeten, maar was op een paard gezeten, rijdende op het paard van Zijne majesteit in den strijd. O ja. Hij reed, want zoo zong de dichter: „Bereidt den weg, in Hem verblijd, die door de vlakke velden rijdt; Zijn naam is Heer der heeren.” Zoo hoort men in denzelfden psalm : „Gij koninkrijken der aarde! zingt Gode; psalmzingt den Heere! Dien, die daar rijdt in den hemel der hemelen.” En in het lied der liefde wordt Hem toegezongen: „Gordt Uw zwaard aan de heup, o Held! Uwe majesteit en Uwe heerlijkheid. En rijd voorspoedig in Uwe heerlijkheid, op het woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uwe rechterhand zal U vreeselijke dingen leeren.” Zoo ook zag Johannes Hem rijden met een boog in Zijn hand, met een kroon op het hoofd, uitgaande en overwinnende, opdat Hij overwon.
Maar bezie Zijn paard, het is zoo rood alsof het met bloed geverfd is. En hoewel wij het hier niet vinden, uit andere plaatsen weten wij dat Hij zelf ook zoo rood was alsof Zijn kleed gewassen was in druivenbloed. Zoo hooren wij de stem der bruid: „Mijn liefste is blank en rood. Hij draagt de banier boven tienduizenden.” In de profetie van Jesaia wordt de vraag gedaan: „Waarom zijt gij rood aan uw gewaad? en uwe kleederen als van eenen, die in de wijnpers treedt?” En het antwoord luidt „Ik heb de pers alleen getreden, en er was niemand van de volken met Mij: en ik heb hen getreden in mijnen toorn, en heb hen vertrapt in mijne grimmigheid; en hunne kracht is gesprengd op mijne kleederen, en al mijn gewaad heb ik bezoedeld.’’ Was Hij zelf zoo bezoedeld van den zwaren strijd, zoo ook was Zijn ros zoo rood, gekleurd doordat Hij den wijnpersbak van Gods toorn had getreden. Hij had gestreden met hem, die het geweld des doods had. Den Satan had hij den kop verbrijzeld, den sterk gewapende gebonden en al Zijn vijanden aan Zijn voeten onderworpen. Het was een bloedige strijd, waarin alleen door bloedstorting kon worden overwonnen. Op Hem zinspeelde ook een Jacob, als hij zijne zonen zegende in de woorden tot Dan: „Dan zal eene! slang zijn aan den weg, eene adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterovervalle.” Bij gelijkenis gesproken was die adderslang Judas Iskariot, genoemd naar zijn plaats Iskariot, het oude Kirjath of Kirjath-Jearim uit den stam van Dan. Hij was door zijn listig en sluw verraad oorzaak van ’s Heeren val, maar Hij is ook weer gerezen en staande gebleven. Zoo wordt Christus hier geteekend in geheel Zijn lijden, als de gerechtigheid Gods op Hem aanliep, als Hij Zijn ziel tot een rantsoen stelde om Zijn volk te verlossen van de hand hunner vijanden.
Christus wordt voorgesteld alsof Hij zijn borgwerk heeft volbracht, hoewel het in de dagen van Zacharia, gelijk ieder weet, nog moest vervuld worden. De profeet zag dat Hij kwam aangereden, terugkeerende van het slagveld. Wel was Hij geheel bezoedeld, geheel bebloed, maar Hij keerde zegevierend als overwinnaar en nam plaats tusschen de mirten. Zoo kon de profeet in Zijn dagen des Heeren volk troosten, dat de toekomstige Messias, de aan de Vaderen beloofde, als overwinnaar zou optreden voor Zijn arm volk. Hij zou zich in het midden der Zijnen vertegenwoordigen, die naar de wereld verdrukt en veracht waren. In ’t midden der Zijnen, die verlangden naar het heil en de verlossing in Israel verwachtten. En waarlijk, zoo staat Hij met Zijn kruisverdiensten tusschen de Zijnen, die alleen op Zijn naam hopen. Hij plaatst Zich in hun midden en neemt ze voor Zijn rekening. Hij wil zoo nauwkeurig het opzicht over hen houden, zoodat niemand Zijn gezegend oog ontgaat. Hij zal hen bewaren voor het kwaad, beschermen voor den vijand, besturen tot hun zaligheid. Hij plaatst zich in hun midden, want allen zijn Hem even na. Maar waar zij zoo rond Hem staan, daar hebben zij op Hem alleen het oog gevestigd. Zijn gezegende strijd is oorzaak dat zij in de diepte zoo beweldadigd zijn. Zijn overwinning schenkt vastigheid voor al Zijn volk.
Maar merkt gij niet, lezer, dat Christus zich hierin komt vertoonen als Profeet, Priester en Koning? Hij is Profeet, want die Man is tevens de Engel des Heeren, die tusschen de mirten stond en den profeet Zacharia het gezicht te kennen gaf. Zoo verklaart Hij de verborgenheden en geheimen van Gods raad. Hij is Priester, want Hij is een man ons in alles gelijk, en tevens de Voorspraak die bidt: „Heere der heirscharen, hoe lang zult Gij u niet ontfermen over Jeruzalem en over de steden van Juda, op welke Gij gram geweest zijt deze zeventig jaren?” Hij zegt niet: hoe lang zult Gij toornen? maar: hoe lang zult Gij u niet ontfermen? Hij pleit op de deugd van Gods barmhartigheid en vraagt, hoe het als het ware mogelijk is, dat Hij Zijn genade inhoudt. Zoo treedt ook Christus met Zijn bloedige kruisverdiensten bij den Vader: „Ik wil niet dat deze in het verderf nederdalen, want Ik heb verzoening voor hen gevonden.” Hij dringt aan op verlossing en zegt: „Alzoo is toch geweest het welbehagen voor U.” Hij heeft overwonnen en eischt op Zijn volbracht werk dat de gramschap overga. Zoo leeft Hij ook eeniglijk om voor Zijn volk te bidden.
Hij is Koning, want Hij heeft den strijd volstreden, de overwinning behaald, Vorst van het heir des Heeren is Hij. Middelaar-Koning die Zijn volk, gekocht met den prijs des bloeds, regeeren en besturen zal tot volmaking van Zijn rijk en ter hunner zaligheid, vertoont Hij zich als overwinnaar in het midden van Zijn bedrukte volk. Hem is alle macht gegeven in den hemel en op aarde. De geschiedenis der volken, de lotgevallen der koninkrijken, de wisseling der tijden zijn in Zijn hand. Wat zich ook keert en wendt, Hij blijft in het midden der Zijnen, om onder ramp en tegenspoed hen te behoeden. Door verdere gerichten zal Hij ze volkomen verlossen.
Hier zijn ze in de dagen der smart, maar eerlang zullen zij hun oogen opwaarts heffen, ziende dat hun verlossing nabij is. Nu zijn zij in de diepte, maar in eeuwigheid zullen zij verhoogd worden. Nu zijn zij slechts in hope zalig, maar die hope zal in werkelijkheid worden verwisseld. Nu ontvangen zij de genade, om door ’t geloof zich aan Hem vast te klemmen, maar dat geloof zal gekroond worden met aanschouwen. Hier was het lijdzaam volgen, straks zal het aanbidding en verwondering zijn om den Heere voor Zijn genade te erkennen.
Merkt op het gezicht van den profeet. Het was niet alleen een man op een rood paard gezeten, die zich plaatste tusschen de mirten, maar achter hem waren roode, bruine en witte paarden. Zien wij Hem hier op het roode paard gezeten, het gezicht wordt door den Ziener op Patmos bevestigd. Toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde Johannes het tweede dier zeggen: „Kom en zie,” En een paard ging uit, dat rood was, en dien, die daarop zat, werd macht gegeven den vrede te nemen van de aarde, en dat zij elkander zouden dooden, en hem werd een groot zwaard gegeven. Zoo zien wij hier in die vele roode paarden de voorspelling van krijg en bloedvergieten, gelijk de Mond der waarheid gezegd heeft: Het eene koninkrijk zal tegen het andere koninkrijk opstaan. Gij zult hooren van oorlogen en van geruchten van oorlogen alsook van allerlei beroerten. En toch, dit alles zijn nog maar beginselen der smarten. De volgende ruiters zijn gezeten op paarden welker kleur hier als bruin en in de Openbaring als zwart is aangegeven. Dat is de honger en pest, die op een langdurigen oorlog volgen en in Gods Woord worden saamgenomen. Daardoor wordt de huid des menschen grauw of zwart of krijgt een bruinachtige of gele tint. Johannes hoorde het derde dier zeggen, toen het Lam het derde zegel geopend had: „Kom en zie,” En hij zag een donker paard en die daarop zat, had eene weegschaal in Zijne hand. En uit het midden van de vier dieren hoorde hij een stem: „Een maatje tarwe voor eenen penning, en drie maatjes gerst voor eenen penning; en beschadig de olie en den wijn niet,” Zoo zullen er volgens Jezus’ getuigenis ook hongersnooden en pestilentiën zijn, waarbij de vroolijkheid zal plaats maken voor treurigheid, omdat men zal eten, maar niet tot verzading toe. Zoo zal de strijd aangebonden worden tegen het ongeloof en den haat der wereld en den overmoed der afvalligen. Maar wijl dat ongeloof zich in de kerk ook krachtig zal openbaren en het oordeel zal beginnen van het huis Gods, zoo zal er ook een honger zijn niet naar brood, maar naar de woorden des levens. Het geestelijk voedsel zal schaarsch zijn, en wat er dan nog zijn zal, zal door velerlei dwalingen haast niet te ontdekken zijn. Toch zal de Heere Zijn arm volk bewaren. Het is tot een troost dat olie en wijn niet beschadigd mag worden. De Heere zal door inwendige verkwikking en vertroosting des H. Geestes de Zijnen staande houden. Door die droeve tijden, door de gerichten van Zijn hand zal on rust en een gisting van ontevredenheid alom zich openbaren en bij het meerendeel zal men geen buiging vinden. En door de verduistering der waarheid, die bij de gerichten zich zal voordoen, zal de ongerechtige nog meer onrecht doen, de vuile nog vuiler worden, maar Zijn volk zal Hij bewaren als de appel van Zijn oog. Zoo zal de Koning van het Godsrijk, zoo zal de Borg van Zijn duurgekocht volk alle vijandige wereldmachten vernietigen en de Zijnen volkomen redden, niet een zal daarvan achterblijven of verloren gaan. Zij zullen gered worden, niet door eigen kracht, beleid, wijsheid of verstand, maar de Heere zal buiten alle berekening des menschen in Zijn eigen werk verheerlijkt worden.
Hij zal hun ruiters toezenden gezeten op witte paarden. Volgens het getuigenis van Johannes is de Heere aan de spits getreden, want hij zag Hem op een wit ros gezeten met de boog in de hand en met de kroon op het hoofd, uitgaande en overwinnende, opdat Hij overwon.
Dezelfde ruiter wordt later beschreven als getrouw en waarachtig, „en hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. En Zijne oogen waren als een vlam vuurs, en op Zijn hoofd waren vele koninklijke hoeden, en Hij had eenen naam geschreven, dien niemand wist, dan hij zelf,” Daar ziet men Zijn kleed met bloed geverfd. En de heirlegers in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad. Zij zullen overwinnen, door Hem die op Zijn kleed en op Zijne dije den naam geschreven heeft „ Koning der koningen en Heere der heeren.”
Gezegende Borg! Uw koninkrijk is tot in eeuwigheid, van geslachte tot geslachte, en Uw heerschappij zal geen einde hebben. Gezegend volk in dit Mesech van ellende, in dit tranendal! Gezegend die den Heere vreezen, al vertoeven zij ook als mirten in de diepte.
De Heere is in hun midden, die Zijn woord „Ik zal u niet begeven noch verlaten” niet op de aarde zal doen vallen. In Hem is hun toekomst gewaarborgd, hoe donker de weg ook hier moge toeschijnen, want heeft Hij overwonnen, zij zullen met Hem zegepralen. Straks zullen alle vijanden aan hunne voeten onderworpen worden. Geleid door diepe wegen zal hun einde vrede zijn en het aloude woord zal dan vervuld worden: „Alzoo zegt de Heere: Ik zal wegrapen de ergernissen met de goddeloozen”, gelijk de Mond der waarheid het bevestigt, dat uit Zijn koninkrijk vergaderd zullen worden al de ergernissen en degenen, die de ongerechtigheid doen. En het gansche land zal stil en vreedzaam wezen. Ja, in dat hemelsch Kanaän zal geen roering of strijd meer zijn, want God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen en van al de verlosten zal als uit eenen mond het lofaccoord gehoord worden: „De zaligheid zij onzen God, die op den troon zit en het Lam.’’
Is Christus in het midden Zijns volks om hun zaligheid van het begin tot het einde uit te werken, het komt er op aan, of ons oog ontsloten is voor Zijn gepastheid, noodzakelijkheid en dierbaarheid. Of wij Hem hebben leeren kennen als schuldovernemenden Borg, als Verzoener van alle onze overtredingen, of wij Hem begeeren als den eenigen Redder en Zaligmaker, als de volkomen Toevlucht in allen strijd en lijden. Moet Zijn liefdeoog zoo op u gericht zijn? Moet Hij u zoo met Zijn zielzaligende nabijheid vergezellen? Moet Hij u zoo ten allen tijde bewaren en zelf uw zaligheid uitwerken? Die Hem kent in de graveerselen van Zijn lijden, als Vorst en Zaligmaker, door wien alleen bekeering ten leven is te verkrijgen, zal op Zijn naam vertrouwen. Hij zal den nooddruftige redden mitsgaders die geen helper heeft. Hij zal Zijn volk, tot roem Zijns naams die eeuwig heerlijk is, voor en toebereiden om met Hem als koningen en priesters te heerschen tot in alle eeuwigheid. In voorbijgaan van duizenden en tienduizenden heeft Hij hen opgezocht, geleid, bewaard, gezaligd. Zoo zal het einde aanbidding en verwondering zijn, om de kroon voor Hem neer te werpen en Hem eeuwig eer te geven.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1906

De Wekker | 4 Pagina's

Christus als Overwinnaar in ’t midden van Zijn bedrukte volk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1906

De Wekker | 4 Pagina's