Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

S. te U. wenscht eenige opheldering over Joh, 10 vers 3: „Dezen doet de deurwachter open, en de schapen hooren zijne stem en hij roept zijne schapen bij name en leidt ze uit.” Voornamelijk wil S. weten, wie hier door den deurwachter moet verstaan worden.
In de eerste plaats merken wij op dat Christus hier eene beeldspraak gebruikt en dat het niet opgaat in eene beeldspraak of in eene gelijkenis tot in de kleinste bijzonderheden een figuurlijken zin te willen zoeken. Bij iedere gelijkenis moet worden onderscheiden de hoofdgedachte en hetgeen slechts tot versiering der gelijkenis dient. Wie b.v. uit de gelijkenis der vijf wijze en vijf dwaze maagden de conclusie gaat trekken dat er in de kerk evenveel ware als tijdgeloovigen zijn, maakt eene gevolgtrekking welke zeker niet door den Heere bedoeld is.
Zoo ook hier. Wij moeten vragen wat de hoofdgedachte en het doel der beeldspraak is. Deze is ongetwijfeld deze, dat Jezus wil wijzen op de farizeën die als valsche herders tot schade van de kudde des Heeren zijn. Christus kiest nu het beeld van eene schaapskooi, welke door een muur of omheining is beschut en die men slechts kan binnengaan door de deur der kooi. De herder der schapen gaat door de deur binnen en wordt door den deurwachter, die zich binnen de omheining bevindt, ingelaten, doch de dief en moordenaar (eigenlijk roover) gaat niet door de deur, wel wetende dat de deurwachter hem niet open doet; daarom klimt de dief over den muur. In dit beeld toont de Heere aan, dat door Hem alleen toegang wordt verkregen tot de gemeente des Heeren of liever nog tot de herderlijke bediening in de gemeente. De valsche herder (de dief) dringt in de schaapskooi in, maar buiten Christus, buiten Hem die de deur is, om. Zulke buiten Christus in de schaapskooi ingedrongen roovers worden eenige verzen verder geteekend als huurlingen, die niet voor de schapen zorgen, maar integendeel gaan vluchten, als er gevaar dreigt voor de schapen. Terecht worden zulke valsche herders dieven en moordenaars geheeten. Zij verwoesten de gemeente, zegt zeker Schriftuitlegger, gelijk de verzengende oostewind de welig bloeiende korenvelden. Wie echter door Christus (de deur) ingaat, is herder de schapen. Dezulken zijn onderherders, naar wier stem de schapen luisteren. Waar nu de valsche herders zich buiten Christus om indringen bij de schapen, daar ontvangen daarentegen de ware herders toegang tot de schapen door den deurwachter. Wie nu geeft den door Christus in de kerk gekomen herders toegang tot de schapen? Dit doet niemand dan de Heilige Geest. Deze opent den toegang voor den herder, niet voor den dief en roover. Zoo schoon zegt da Costa bij het woord: Dezen doet de deurwachter open: „Dit zij ons tot troost. Wel kunnen de valsche leeraren de gemeente binnendringen, gelijk de wolven in de schaapskooi en haar verwoesten, doch zij vinden geen opening der harten bij Gods kinderen. Integendeel, deze sluiten oogenblikkelijk hunne harten voor hen en werpen hen uit met hunne gedachten. Waar echter een dienaar van Jezus komt tot de gemeente, daar ontsluit de Heilige Geest de harten der geloovigen voor hem en er ontstaat verootmoediging en bekeering bij velen, terwijl hij zelf, de gezant des Heeren, vaststaat en voortgaat in de kracht van God.” In vers 9 neemt het beeld eene andere wending. Dan wijst Christus er op dat door Hem als de deur, niet alleen de rechte herders in de schaapskooi komen, maar ook de schapen zelf, die door Hem behouden worden, terwijl Christus in vers 11 zich dan rechtstreeks stelt tegenover de farizeën als valsche herders en zegt dat Hij de goede Herder is. De ware leeraars zijn herders, Christus daarentegen is de Herder.

N. v. H. te N. In middelmatige dingen, dat is, in dingen die op zichzelf niet zondig zijn, maar het kunnen zijn, indien zij tot een zondig doel aangewend worden, is het zeer moeielijk een voor allen geldend oordeel uit te spreken. Voor alles komt het aan op het oogmerk, waarmee men het doet. Is dat oogmerk slechts vleeschelijk genot, zinnelijk vermaak, dan is het werk reeds veroordeeld. Wij vreezen dat zulks maar al te veel bij velen het geval is.
Uw tweede vraag hopen wij eene volgende maal te behandelen.
P.J.M. de Bruin


Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1906

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1906

De Wekker | 4 Pagina's