Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Efeze 1 : 13b.

Dit woord schreef de apostel Paulus aan de gemeente van Efeze. Hun was bekend gemaakt de verborgenheid van Gods wil, naar Zijn welbehagen dat Hij voorgenomen had in zichzelven. Hun was Christus verkondigd, door wiens bloed alleen te bekomen was verlossing en vergeving der misdaden naar den rijkdom Zijner genade. Die waarheid hadden zij leeren kennen, niet alleen in de beschouwing van hun verstand, maar door den H. Geest, die het verstand verlicht, om God te kennen in Zijn majesteit, Christus in Zijn dierbaarheid, zichzelven in hunne vloek waardigheid. Dat getuigenis hadden zij leeren aannemen en daardoor verzegeld, dat God waarachtig was. Omtrent den weg des heils beleden zij, dat die Gode betamelijk was, omtrent de zaligheid , dat zij op geen andere wijze kon worden geschonken, ja dat op deze wijze God alleen verheerlijkt en de zondaar gezaligd kan worden. Zoo onderwierpen zij zich aan het evangelie, vleeschelijke redeneeringen lieten zij varen. Door de genade mochten zij hun verstand gevangen leggen onder de gehoorzaamheid van Christus. Zij geloofden ook, dat hun in het evangelie beloften gedaan ware van zaligheid en vrede. Althans, de apostel spreekt van verlossing, van vergeving, van aanneming tot kinderen, van geestelijke zegeningen. Maar nu bezit het geloof niet altijd dezelfde kracht en vastigheid. Of de ziel de toevlucht neemt tot den Heere en of zij verzekerd mag zijn van haar aandeel, is een groot onderscheid. Het eerste is de werkzaamheid der ziel, waardoor zij een levend besef heeft van haren rampzaligen staat, Christus aanschouwt in de volheid van Zijne ontferming en zich nu tot Hem wendt, met verloochening van alles wat buiten Hem is, om nu enkel en alleen door Hem verlost en gezaligd te worden. Maar de vastheid ontstaat, als de ziel niet alleen tot den Heere vlucht, maar als ook, de Heere van Zijn zijde de ziel wil ontmoeten in haar weg, Zich geheel wegschenkt, zoodat zij tot de gegronde overtuiging komt, dat zij in Zijne gemeenschap deelt en uit kracht van die gemeenschap de zekerheid bezit omtrent de vervulling der beloften. Toen de Efeziers wier geloof niet ijdel was geloofden in het evangelie der zaligheid, was het oog gericht op Christus en Zijn verdiensten, na de verzegeling konden zij met de hand schrijven „Wij zijn des Heeren”. Noodzakelijk moet het eerste er zijn, zal het tweede kunnen plaats hebben. Maar het wezen des geloofs ligt ook in het eerste. Het is waar, de apostel onderscheidt ’t geloof van de verzegeling, er is ook verschil tusschen dorsten en verzadigd worden, maar al wordt ’t geloof met onderscheidene benamingen genoemd, als een „vluchten”, een „komen” enz., het is de rechte werkzaamheid , om tot de gemeenschap van Christus te geraken. Ook kan niemand ontkennen, dat schoone en dierbare beloften voor die geestelijk armen en nooddruftigen zijn weggelegd, hoewel zij de verzegeling nog niet kennen. Ook zijn er velen die meenen, dat zij deze weldaad bezitten, maar ze nochtans niet deelachtig zijn, hoewel daarmede niet gezegd wordt, dat zij van het geloof ontbloot zijn. Het gezicht op den Heere, de gewaarwording dat er in Hem ontkoming is, schenkt den zondaar óók blijdschap, maar daarom deelt hij nog niet in de vrijheid. Als aan den hopelooze in zichzelven Christus en Zijne algenoegzaamheid getoond wordt, zou hij dan niet met vreugde zeggen: o, daar is een weg, daar is nog een middel? Maar daarmede deelt deze nog niet in ’s Heeren gemeenschap. Toch , al mist men de zekerheid, wordt er soms bijzonder geweld en kracht uitgeoefend. Als men gelooft en volhardt na de verzegeling, dan is dat geen wonder, zouden wij haast zeggen, want dan is er vastheid in de toepassing door den H. Geest der belofte, maar als men dit laatste niet kent, om dan aan te houden, dan geweld te doen op ’s Heeren liefdehart, dat eerst geeft de kracht des geloofs te verstaan. Denk aan de Cananeesche vrouw en den hoofdman over honderd. Wat nu het wezen der zaak betreft, dan moet elk geloovige dit bezitten, want buiten dit staat men voor eigen rekening, ’t Is waar, al is men in den staat der genade nog zoover gevorderd, de genegenheden moeten voordurend blijven uitgaan naar ’s Heeren gemeenschap , maar het begeeren, zoeken en vluchten behoort ook tot het geloof, en soms mogen zij die in dien weg verkeeren, bijzonder de uitlating van Gods gunst ontmoeten , hoewel het spoedig soms is weggeroofd. Wel zegt men in onze dagen zoo spoedig: alle twijfel is zonde, maar men mag eerst wel het onderscheid van den twijfel eens aangeven, eer men scherp veroordeelt. Als men twijfelt aan Gods bestaan, aan de volkomenheid Zijner deugden, aan de zekerheid van Zijn Woord, aan de getrouwheid van Zijn belofte, dan is zulks groote zonde o, zeker! Maar daar gaat het bij den oprechten niet over. Zij gelooven wel aan Gods getrouwheid voor al Zijn volk, Hij zal gewis wel voor hun zaligheid instaan, maar met het oog op zichzelven durven zij het niet aannemen. Zij zijn zoo vol zonde en innerlijk bederf, God is zoo vrij in Zijn doen, er is zooveel gevaar zichzelven te bedriegen. Deze worden kleingeloovigen genoemd. De Heere wil hen overreden en een bewijs van Zijn genade schenken. Zij vragen ook vermeerdering van geloof en smeeken om helderheid en klaarheid. Dit alles overzien hebbende, moeten wij zeggen: hoe gelukkig waren deze Efeziers. Zij kenden de verzegeling door den Geest der belofte. Die stemde met hun geest overeen omtrent ’t kindschap. Daardoor waren zij afgezonderd van alle anderen. Zij droegen ’t teeken, dat zij Gods eigendom waren.Het was een bewijs, dat zij onder alle strijd en lijden zouden bewaard blijven, want Johannes hoorde, dat niets op aarde mocht beschadigd worden, omdat de dienstknechten Gods aan hunne voorhoofden verzegeld waren. En verneemt men bij den profeet ’t vonnis des doods, er wordt aan toegevoegd „genaakt aan niemand, op welken het teeken is.” Maar niet alleen hadden zij een waarborg voor den tijd, ook omtrent de eeuwigheid waren zij voor ’s Heeren rekening. Met Paulus konden zij zeggen: „Die ons verzegeld heeft en het onderpand des Geestes in onze harten heeft gegeven.” Het is een daad des Heeren, gewis en zeker! maar toch sluiten wij met des apostels woord : „Benaarstig u, om uwe roeping en verkiezing vast te maken, want dat doende zult gij nimmermeer struikelen.”
M. den Boer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1906

De Wekker | 4 Pagina's

„In welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1906

De Wekker | 4 Pagina's