Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met den geest der zachtmoedigheid.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met den geest der zachtmoedigheid.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Broeders! indien ook een mensch overvallen ware door eenige misdaad, gij, die geestelijk zijt, brengt den zoodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op u zelven, opdat ook gij niet verzocht wordt.” Gal. 6 : 11.

De wijze waarop een Christen optreedt in de wereld, behoort zich altijd te onderscheiden van het optreden van anderen. Wie den Geest van Christus bezit of voorgeeft te bezitten, dient dit met daden te toonen.
Daartoe bestaat overvloedig gelegenheid op elk terrein van het leven. Paulus vermaant daartoe de Galatiers met te zeggen : „Wandelt door den Geest en volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet.” De werken des Geestes worden uit haar vrucht gekend en zijn daardoor grootelijks van de werken des vleesches onderscheiden. En wat is billijker dan gelijk de apostel in vs. 25 van het vorige hoofdstuk zegt, dat zij die door den Geest leven, aangespoord en opgewekt worden om ook door den Geest te wandelen.
De toepassing van dit beginsel teekent en kenmerkt de Christelijke levenspraktijk. Dit wijst ons onder meer den weg dien we hebben in te slaan en de wijze waarop de één zich tegenover den ander heeft te gedragen, waar en wanneer bestraffing en vermaning noodzakelijk is. Alle overtreding is dezelfde niet. Er is onderscheid tusschen zonde uit zwakheid bedreven en zonde, zooals men dat noemt, van opzettelijkheid. Het kwaad goed en het goede kwaad te noemen is groote zonde en mitsdien in geen enkel geval geoorloofd. Wie den goddelooze rechtvaardigt en den rechtvaardige verdoemt, is den Heere een gruwel. Maar evenzeer is af te keuren en te veroordeelen, als bij de behandeling van den schuldige de bestraffer zichzelven vergeet. Als alle zachtmoedigheid en langmoedigheid daarbij wordt gemist. Hoofd- en einddoel van alle Christelijke tucht moet zijn om te behouden, niet om te verderven. Daarom is het zulk een heilzame raad, zulk een kostelijk onderwijs hetwelk de apostel hier aan de gemeente geeft. Paulus was er in ’t geheel de man niet naar, om het kwaad niet onder de oogen te durven zien, of om door te groote toegeefelijkheid het kwaad in de hand te werken in plaats van dit met alle kracht tegen te staan. Hoe krachtig deze apostel in ernstige gevallen wist op te treden, blijkt onder meer in zake den bloedschender in de gemeente van Corinthe. Hier heeft Paulus echter wat anders op bet oog. Hij spreekt van een mensch, die overvallen is door eenige misdaad. Alle zonde is misdaad, overtreding en scheiding van Gods heilige Wet. Maar de zonde hier bedoeld is geen zonde van opzettelijkheid. Talloos vele zijn de struikelingen, waar elk geloovige nog gedurig, zich telkens bij vernieuwing door schuldig maakt. Wie zal de afdwalingen verstaan! Wie zal ze tellen! Is een broeder of een zuster door de zonde overvallen, overrompeld als het ware, en draagt gij daar kennis van, dan is de vraag: wat hebt ge daar tegenover te doen, hoe hebt gij als gij geestelijk zijt en den Geest van Christus bezit, u daartegenover aan te stellen en te gedragen. Moet ge, alsof gij zelve een heilige waart, uit de hoogte op uw broeder of op uw zuster nederzien?
Moet ge de ellende waarin of waartoe uw naaste kwam, anderen gaan mededeelen en dit nog trachten goed te maken wellicht met te zeggen: de waarheid mag altijd worden gezegd ? Of zult ge uzelven bij anderen verheffen, omdat ge tot zulk een val, tot zulk een misdaad nooit gekomen zijt? Of meent ge uzelven geheel en volstrekt te moeten onttrekken van den ongelukkige, in dien zin, dat ge den zoodanige ook geen vermaning meer waardig keurt, alsof het beter ware, dezulken maar aan hun lot over te laten?
Ach wat al droevige verschijnselen zijn in dergelijke gevallen menigmaal waargenomen. Als men iemand in ’t water ziet liggen of in gevaar om door vuur verteerd te worden, en iemand weigerde hulp te verleenen en een hand van redding toe te steken, hoe zou ieder op zijne beurt zulk eene houding en handelwijze veroordeelen. En zou dan ieder, die wat anders dan louter natuurlijk leven bezit, geen roeping hebben, om bij nog zooveel ernstiger gevaren te bewijzen, dat de liefde Gods zich door liefde tot den naaste kenmerkt?
En dat is liefde, ware Christelijke liefde, met barmhartigheid bewogen te zijn omtrent het lot en de ellende van anderen. Dat is eerst liefde van den echten stempel, die er op uit is, om te redden wat nog te redden is. Of ge daar al of niet in slagen zult, is uwe zaak niet. De Heere moet ook in dezen allen arbeid zegenen, zullen we daarvan den gewenschten uitslag aanschouwen. De vraag is maar: doen we, wat de Heere wil, dat we doen zullen. Doen we, gelijk we zelf in dergelijke gevallen zouden willen gedaan zijn. Iemand, die van het rechte spoor is afgeweken terecht te brengen, gaat niet altijd even gemakkelijk. Een zwaargeladen spoorwagen kan met menschenhanden nog wel worden voortgeduwd, mits die wagen op de rails blijft. Is die wagen daar afgeraakt, dan gaat het zoo gemakkelijk niet meer. De vraag is dan allereerst: hoe krijgt men die wagen op de lijn. En evenzoo is met den afgedwaalden broeder en met den mensch, die door eenige misdaad overvallen is. Met den geest der zachtmoedigheid is onder Gods zegen zooveel te winnen. Men plaatst zich dan niet boven anderen, maar gelijkvloersch, gedachtig aan het woord: „Die meent te staat, zie toe, dat hij niet valle.” De Geest van Christus heeft geen lust tot nijdigheid, heeft ook een afkeer van leedvermaak en van wraakzucht. Dit zijn wel satanische, maar geen Christelijke beginselen. Allereerst en allermeest brengt ge een gevallen mensch door den geest der zachtmoedigheid tot verootmoediging, tot schuldbelijden voor God, tot oprecht berouw en boetvaardigheid. Gode is het alleen bekend wat menigmaal op die wijze onder vier oogen is geschied, als daar twee menschen als zondaren voor God nederknielden, om zonde te belijden, vergeving af te smeeken en te pleiten op de genade in Christus geopenbaard. Dat verwijdert niet, maar het verbindt en vereenigt. Dat doet geen hatelijkheden ontstaan, gelijk in en onder zooveel andere omstandigheden, maar dat doet de kracht der ware liefde smaken en gevoelen, waardoor God verheerlijkt en de naaste gewonnen wordt. Zoo menig kind, dat, hoe dan ook, op den verkeerden weg geraakte zou, op die wijze gewonnen zijn, dat nu reddeloos verloren schijnt, omdat men op geheel verkeerde wijze tucht oefende.
In zoo menig huwelijksleven, waar het van kwaad tot ergerging, zou o zooveel ellende voorkomen zijn geworden, als men met den geest der zachtmoedigheid ware opgetreden om het kwaad te bestrijden.
De gemeente des Heeren bestaat uit menschen, uit zondige menschen, waaronder ieder zijn zwakheden en gebreken heeft. Daarenboven is het alles geen Israël, wat Israël heet. Zoolang de tegenwoordige bedeeling duurt, hebben we niet anders te wachten dan dat allerlei gebrek en ellende ook nog onder de belijders van het evangelie zich openbaart. En nu moet wel alle kwaad bestreden en veroordeeld en de zonde gestraft worden, opdat Gods Naam en Verbond geheiligd worde, doch de wijze, waarop dit geschiedt, kan zoo zeer onderscheiden zijn. De woorden: „ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt”, hebben hier in onzen tekst zulk een ernstige beteekenis. We kunnen moeilijk iemand denken, die anderen met den geest der zachtmoedigheid tracht terecht te brengen, anders dan dat we daarbij op de vraag: hoe kan dat? antwoorden: door te zien op zich zelven en daarbij te bedenken, dat alle kinderen van Adam dezelfde natuur omdragen. Wie zich spiegelt aan een ander, zegt het spreekwoord, die spiegelt zich zacht. Men behoeft daarom volstrekt niet zoetsappig, niet toegeefelijk te zijn. O neen. Men plaatst zich dan voor de vraag: waarom ik niet in die ellende? Dat gij daarvan verschoond bleeft, was niet uwe wijsheid of godzaligheid. Het was alleen Gods genadige bewaring over u. Een oogenblik aan uzelven overgelaten zijt ook gij tot alles in staat.
Al meent ge dat uw berg vaststaat, toch zult ge verschrikt worden, als de Heere ook maar een oogenblik Zijn aangezicht voor u verbergt.
Petrus meende het zoo vast en zoo zeker: al zouden allen Jezus verlaten, hij zou Jezus volgen. Al zouden allen den Heere verloochenen, hij zou staande blijven. En wat leert de geschiedenis? Wie heeft ooit zoo bitterlijk over de zonde geweend als diezelfde Petrus? Maar wie heeft ook ooit geleerd gelijk hij, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde?
Het in praktijk brengen van hetgeen Paulus leert, om met zachtmoedigheid terecht te brengen, daar al het mogelijke toe aan te wenden, is juist het tegenovergestelde van dat afschuwelijke beginsel, belichaamd in de woorden van den eersten moordenaar: „Ben ik mijns broeders hoeder?” Dat onderwijs is zoo geheel in overeenstemming met hetgeen de Zaligmaker zelf leerde, toen Hij zeide: „leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart”.
Het is niet de Geest van Christus, als men zeggen durft: ik of wij hebben die of deze niet noodig. Wie toch berekent de waarde van ééne ziel?
Wat deed die herder in de gelijkenis om dat ééne schaap, die vrouw om haar ééne penning, welke zij verloren had, en wat was die vader blijde, toen hij zijn zoon, die verloren was, mocht wederzien! Broeders! als gij waarlijk broeders, zusters, zoo ge waarlijk zusters zijt, tracht door de genade Gods in beoefening te brengen, wat de apostel ons hier door den Heiligen Geest leert. Dan zult ge wel verdacht worden door sommigen en gij zult hier de goedkeuring van allen niet wegdragen, maar ge zult de gunst en de goedkeuring des Heeren daarop kunnen wachten.
Er zijn menschen die altijd even wreed en hardvochtig, altijd even hard, altijd ongevoelig zijn tegenover het leed en de ellende van anderen. Maar zoo ge tijd en gelegenheid hebt om op te merken, dan zult ge zien, hoe treurig het in den regel met zulke hooggevoelende en trotsche menschen afloopt, al doen ze zich tijdelijk ook voor als buitengewoon wijs en vroom.
Genade leert wel klein, maar niet groot van zich zelven denken. De ware, de levende kennis van God gaat altijd gepaard met zelfkennis. En wie in de zelfkennis geoefend wordt, leert hoe langer hoe meer verstaan wat het zegt, dat uit de werken der wet geen vleesch voor God zal gerechtvaardigd worden. Zeker, er kunnen gevallen zijn, waarin het gansch verkeerd zou zijn om met zachtmoedigheid op te treden. Als men in het burgerlijk en maatschappelijk leven voor moordenaars gaat pleiten en in plaats van de gerechtigheid der wet te handhaven, gaat zeggen: men moet denzulken gelegenheid geven hun leven te beteren, dan mag dat schoon klinken bij velen, maar God zegt: die bloed vergiet, diens bloed moet vergoten worden.
Zoo zijn er ook in het kerkelijke en in het godsdienstige leven misdaden waar men niet licht te streng tegenover optreden kan.
Menschen die opzettelijk het heilige durven aantasten en lasteren, tegenover hen komt geen zachtmoedigheid te pas. Daar zegt de profeet en koning David: Heere, zou ik niet haten, die U haten! Maar daar gaat het niet over in de de vermaning des apostels. We hebben daarbij, gelijk gezegd is, te denken aan hen, die uit zwakheid zich lieten overvallen door den vijand. Dat geschiedt, als ge den vijand onderschat. Als ge geen rekening houdt met Satans list en toeleg. Als ge vergeet de zoo ernstige vermaning om toch te bidden en te waken tot aller tijd. Ja dat geschiedt, als ge uit het oog verliest, wat onze belijdenis ergens zoo zeer juist omschrijft met te zeggen, dat wij uit ons zelven zoo zwak zijn, dat we geen oogenblik kunnen bestaan.
Dien veel vergeven is, die heeft veel lief. En die veel lief heeft, zal dit toonen door te openbaren den Geest van Christus. Dat is de Geest der zachtmoedigheid, welke zoo gaarne wil mede arbeiden, om den gevallene op te richten, om den dwalende te recht te brengen.
„Broeders! indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald en hem iemand bekeert, die wete, dat degene, die eenen zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, eene ziel van den dood zal behouden en menigte der zonden zal bedekken”.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1906

De Wekker | 4 Pagina's

„Met den geest der zachtmoedigheid.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1906

De Wekker | 4 Pagina's