Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gevaarlijke roovers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gevaarlijke roovers

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ziet toe, dat u niemand als een roof vervoere door de philosophie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der menschen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus”. Col. 2 : 8.

Een goede herder is waakzaam over zijne kudde. Met alle hem ten dienste staande middelen tracht hij het aan zijn zorg toebetrouwde veilig te bewaren. Als dienaar en apostel van den Heere Jezus Christus heeft Paulus vele bewijzen gegeven, ook van zijne herderlijke zorg voor en over de gemeenten.
Hij wist, als man van uitgebreide kennis en veelzijdige ervaring, aan hoevele en velerlei gevaren Jezus’ schapen voortdurend zijn blootgesteld.
Hij wist hoe de gemeente des Heeren als de schaapskooi van Christus steeds door allerlei booze machten wordt bedreigd. Vandaar de waarschuwing aan de gemeente te Colosse tegen roovers, die het op niets minder dan op verwoesting en verderf hebben aangelegd. De apostel waarschuwt tegen de philosophie en ijdele verleiding, welke zich hierdoor onderscheidt, dat zij is naar de overlevering der menschen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus.
Om nu hier ons niet te vergissen, om geen vriend voor een vijand en geen vijand voor een vriend aan te zien, is noodig dat we wel letten op hetgeen Paulus hier bedoelt. Het woord philosophie, beteekent eigenlijk liefde tot wijsheid. Onvoorwaardelijk alle philosophie te willen veroordeelen zou derhalve, onder meer, gelijk staan met de verwerping van hetgeen ieder Christen, van hetgeen inzonderheid een man als Paulus dierbaar was. Neen, als een valsche beschuldiging tegen de Christenen, als zouden zij de wetenschap schuwen en in plaats van liefde tot de wijsheid een afkeer daarvan hebben, wijzen we deze onvoorwaardelijk en zoo beslist mogelijk af. In een goeden zin genomen drukt het woord philosophie uit en omschrijft het één van die uitnemende gaven, welke God den mensch gegeven heeft, waardoor hij het vermogen bezit om na te vorschen en zich te verdiepen in vraagstukken welke van een hoogst belangrijken inhoud zijn voor den mensch. Om het misbruik daarvan gemaakt kwam het woord „philosophie” bij vele Christenen in minachting.
De philosophie of wijsbegeerte, verkeerdelijk aangewend en aan ijdele verleiding gelijk, is werkzaam in tegenovergestelden zin als waarin Paulus werkzaam was. Paulus had voor de Colossensen gearbeid, gelijk de apostel in vs. 2 getuigt: „Opdat hunne harten vertroost mogen worden en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader en van Christus Jezus”. Maar nu waren anderen werkzaam om door de ijdele philosophie de Colossensen af te trekken van de eenvoudigheid der waarheid, die in Christus Jezus is. Deze valsche leeraars en bedriegelijke arbeiders hadden tot uitgangspunt iets wat uit den mensch is. Paulus daarentegen en zijne medearbeiders hadden tot uitgangspunt de goddelijke openbaring. Deze wees naar Christus, in wien al de volheid der godheid lichamelijk woont. De dwaalleeraars daarentegen volgden de eerste beginselen der wereld, waarbij de wijsheid dezer wereld hoog geroemd en geprezen, maar de wijsheid Gods veracht wordt. Of dit nu geschiedt van Heidensche zijde, wegens gemis van de bijzondere Godsopenbaring, of dat dit komt, als in de eerste Christengemeente, van menschen die den glans en luister van het evangelie trachten te verduisteren door allerlei oud-Joodsche overleveringen, is betrekkelijk hetzelfde. De overeenkomst tusschen die beide bestaat hierin, dat de wijsheid der wereld God niet erkent. Dat doet de heiden niet, die de verklaring van den oorsprong en het zijn aller dingen zoekt buiten God. En dat doen ook zij niet, die den menschen leeren leeringen, die geboden van menschen zijn.
Van al wat de apostel als zoodanig in het laatste gedeelte van ons teksthoofdstuk opnoemt, zegt Paulus ten slotte, dat dit alles een schijnrede heeft van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid en in het lichaam niet te sparen, doch die dingen zijn niet in eenige waarde, maar dienen slechts tot verzadiging van het vleesch.
Wat ijdele philosophie niet vermag en hoe vele eenvoudigen door ijdele verleiding worden vervoerd, is Gode alleen bekend.
Wijsgeerig en philosophisch treedt men op allerlei wijze en op elk terrein van het Christelijke leven op, om der menschenzielen te verderven.
Met het wapen der critiek versnijdt, verdraait en verminkt men de Heilige Schrift. Geen stuk in de heilige Godgeleerdheid, dat niet aangerand wordt. Men gaat daarbij te werk met zooveel geslepenheid en behendigheid, dat men zelve haast een wonder van geleerdheid moet zijn, om met partijen in strijd zich begevend, zijn terrein te behouden. De wetenschap is op wijsgeerig gebied zoo rijk voorzien van allerlei wapens en zoo ervaren in allerlei kunstgrepen, dat men wel terdege gewapend mag zijn, om vooral in ’t publiek tegen de vijanden op te trekken. En natuurlijk — afwijking in de leer der waarheid heeft gevolgen ook voor de praktijk. Waar men voor een halve eeuw in ons land nog vreemd van opgezien zou hebben, behoeft ons nu in ’t geheel niet meer te bevreemden, als we hooren van menschen die in de godgeleerdheid studeeren en de stelling durven uitspreken, gelijk we kort geleden nog hoorden, dat ze niet gelooven dat ongeloof zonde is. Had men vroeger gesproken van „onbekeerde wedergeboren”, of had iemand van gereformeerde religie durven zeggen, dat er volgens de leer der Schrift geen „bekommerde” Christenen kunnen zijn, men zou zoo iemand hebben aangezien voor een mensch met gekrenkte hersenen. Toch durft men dit nu al tot zelfs op de kansels uitspreken.
Het is dan ook niet ongepast, maar zelfs hoog noodzakelijk het apostolisch woord te herinneren: „Ziet toe, dat niemand u als eenen roof vervoere door de philosophie en ijdele verleiding”.
Groot, zeer groot is het getal dergenen, die op zulk een wijs op roof uit zijn. De vraag of we daarbij aan dwaling in ’t verstand, aan onkunde, aan booze opzet of waaraan dan ook te denken hebben, doet hier weinig ter zake. Al wat niet vóór Christus is, dat is tegen Christus, en wie met Christus niet vergadert, die verstrooit. Als de blinde den blinde leidt, vallen beiden in de gracht. De tijd is aangebroken waarin ieder op zijne beurt zegt: „Heere, Heere”. Vele verleiders zijn uitgegaan, om, was het mogelijk, ook Gods uitverkorenen te verleiden.
Is onkunde eenerzijds middellijkerwijs oorzaak van velerlei dwaling, anderzijds is de wetenschap een machtig wapen in de hand des vijands, om het wezen van het Christendom, om de hoofdwaarheden der Heilige Schrift met kracht te bestrijden. Dit geschiedt vooreerst door hen, die door philosophie en ijdele verleiding de menschelijke rede hooger gezag toekennen dan het onfeilbaar Woord van God. Dit zijn menschen, die voorgeven, dat het dwaasheid is, aan wonderen te gelooven, en die tengevolge daarvan schier geheel de Heilige Schrift verwerpen.
Maar vervolgens zijn er ook anderen, die wel niet zoover gaan, maar door hun philosophisch denken en arbeiden gelooven en weten gaan verwarren en ten slotte wetenschap voor geloof gaan aanzien en in teedere, hoogst gewichtige leerstukken afwijken van de eenvoudigheid der waarheid, die in Christus Jezus is. Zoo hoog ernstig wordt met het oog op dit een en ander het woord der apostolische vermaning: „Ziet toe”. Alsof de apostel zeggen wilde: wees op uwe hoede, wees voorzichtig en bedachtzaam, want de vijand tracht u te overmeesteren.
En of dit met krijgslist, of met openbaar geweld geschiedt, als hij zijn doel maar kan bereiken, onder de toelating des Heeren, is het hem hetzelfde op welke wijze dit geschiedt. Tegenover Heidensche en alle valsche wijsbegeerte, staat de Christelijke philosophie als het streven naar en de liefde tot die wijsheid die niet van beneden, maar die van boven is. Wijsheid, die haren bezitters het leven geef. Wijsheid, die uitgaat van Christus, die de Opperste Wijsheid is, van welke geschreven staat: die Mij vindt, die vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere. Dat is de philosophie, die Paulus beoefende en waardoor hij trachtte allen voor Christus te winnen. Dat is de wetenschap der heiligen, die men in beginsel aantreft bij allen die door Gods Geest geleid en onderwezen worden.
Ontzettend is de gedachte alree — wat moet dan de werkelijkheid niet zijn — als een roof vervoerd te worden. Als menschen in vreemde landen reizen en daar, gelijk dit zoo menigmaal is gebeurd, door roovers overvallen, geplunderd en weggevoerd worden, slaat ieder die dit hoort, de handen in een, en zegt: welk een vreeselijk lot, zonder dat men dan nog weet, wat daarvan het einde zal zijn. Maar wie beschrijft naar eisch de ellende van hen, die door geestelijke roovers worden overmeesterd, ter prooi worden van verwoesting en verderf waar geen ontkomen aan is. Die God verlaat heeft smart op smart te vreezen. Die zich leiden laat door andere beginselen, dan die welke in Gods getuigenis ons worden voorgehouden als de leer van Christus, die zal en moet noodwendig in de vreeselijkste teleurstelling eindigen In zijn brief aan de Galaten (Hoofdst. 4 : 3) spreekt de apostel, evenals hier, over „de eerste beginselen der wereld” en verstaat er dan door het leven van Israël onder de wet, den tijd, toen de erfgenaam nog een kind was en onder voogden en verzorgers was gesteld. Die tijd en die bedeeling was onderscheiden van die der Nieuw-Testamentische bedeeling. En wilde men later, ook te Colosse, de Christenen terug brengen naar dat eertijds, dan was zulks in strijd met de bedeeling des Geestes, in strijd met Gods geopenbaarden wil. Niet naar de beginselen der wereld, maar naar Christus wijst het evangelie. Niet naar den tijd der schaduwen en Levitische wetten, maar naar Hem wijst het evangelie, van wien een Johannes getuigt: De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Als een wachtwoord geldt daarom voor Christus’ kerk het apostolisch woord: „Ziet toe”. In leer en praktijk, in uw denken, in uw oordeelen, in uw leven, in geheel uwe openbaring, ziet toe, want er zijn geestelijke roovers, die u van de waarheid willen berooven, die de geestelijke spijs der goddelijke waarheid trachten te vergiftigen, die op allerlei wijze trachten tot dwaling te brengen.
Tot de gemeente, die vasthoudt aan de goede belijdenis komt nog steeds het woord van den verheerlijkten Immanuel: Houdt, dat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme. De profetie leert ons niet alleen, dat in de laatste dagen vele verleiders zullen opstaan, maar ook dat velen zullen verleid worden en de bedriegerijen van anderen zullen navolgen. Onder al deze openbaringen, waarvan we elk oogenblik bij vernieuwing ons zien verzekerd worden, gaat intusschen het leven voort en reizen we de eeuwigheid tegemoet.
Zal ik, door Gods genade, het gevaar ontkomen en eens aanlanden in de veilige haven van het hemelsch Vaderland, of zal ik, gelijk zoo velen, schipbreuk lijden, in de handen van roovers gevallen voor eeuwig omkomen? Zoo mag ieder wel vragen, die iets van den ernst des levens verstaat en die eerbied heeft voor de vele en ernstige waarschuwingen in des Heeren Woord.
Op het bewaren van geld en goed is in den regel ieder bedacht, maar van oneindig meer en grooter belang is het bewaren van het Woord Gods en van de zuivere belijdenis der waarheid, die naar de godzaligheid is. Geld verloren is veel verloren, eer verloren is meer verloren, maar zijn ziel te verliezen is alles te verliezen.
Ziet toe dan, hetzij ge jong of oud, geleerd of niet geleerd, sterk of zwak zijt, want de tijd der genade gaat voor ieder mensch haastig voorbij en na dezen tijd zal er geen tijd meer zijn. Paulus had gehoord van het geloof in Christus en van de liefde der Collossensen tot al de heiligen, en toch roept hij, als een trouwe onderherder onder Christus, in en door zijn hun schrijven toe: ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere. Alleen door den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, bewaard en door Zijnen Geest onderwezen, zijt ge veilig te midden van al de gevaren. Alleen door den goeden Herder geleid, hebt ge geen kwaad te vreezen. Hij is gisteren en heden in der eeuwigheid dezelfde. En niemand kan een ander fondament leggen dan hetgeen gelegd is, namelijk Christus.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1906

De Wekker | 4 Pagina's

Gevaarlijke roovers

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1906

De Wekker | 4 Pagina's