Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Priester in eeuwigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Priester in eeuwigheid

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.” Psalm 110 : 4.

Hoe ver en hoe diep gaat het gezicht van den Godsman in dezen psalm. Gelijk een Asaf, ingegaan in Gods heiligdommen, iets te verstaan kreeg van de wondervolle Godsregeering, waarbij het den vromen soms zoo kwaad en den goddeloozen niet zelden zoo goed schijnt te gaan, zoo mag David, de man naar Gods harte, waar God zelf hem de voorhangselen wegschuift, blikken in het heilige der heiligen. Alleen daardoor was het mogelijk dat zoovele eeuwen te voren van Christus’ heerlijkheid kon worden getuigd. En dat we hier met een Messiaanschen psalm te doen hebben, en met profetie, welke alleen in Christus haar volkomen vervulling vindt is onbetwistbaar. De Schrift verklaart in dezen zichzelf, waar we de Oud Test. profetie in het N. Testament vinden bevestigd en vervuld.
Het is bij eene openbaring als deze, alsof geheel de wondervolle Raad Gods aan een man als koning David, in betrekking tot den Verlosser, die komen zou, geopend en verklaard wordt. De koninklijke luister en majesteit zoowel als de Priesterlijke waardigheid van vorst Messias, worden als om strijd in dit hoog verheven lied bezongen. Geen wonder, dat de kerk des Heeren dezen psalm steeds als een bijzonder kleinood heeft aangemerkt.
David zelve was koning en profeet, en meer voorbeelden zijn er, als van Samuel en anderen, dat oudtijds meermalen meer dan één ambt in één en denzelfden persoon vereenigd was. Alleen het koninklijk en het priesterambt mocht niet vereenigd zijn in één persoon; wie dit wilde beproeven, werd voorbeeldig door God gestraft, gelijk ons blijkt uit de voorbeelden van Saul en Uzzia. Dit was alleen mogelijk, maar ook noodzakelijk voor den Messias. Mogelijk, omdat voor Hem alle dingen mogelijk zijn en Hij der Goddelijke en der menschelijke natuur deelachtig, geheel en volkomen beantwoordt aan al de vereischten van Borg en Middelaar voor al Gods uitverkorenen. Noodzakelijk was dit, anders zou naast den Koning nog een tweede persoon als Middelaar noodig zijn geweest, om op te treden als Priester. Melchizedek was als zoodanig een uitzondering op den regel, doch deze leefde vóór de Levietische wet. Koning van Salem en priester des allerhoogsten Gods, is deze een geheel eenig type of voorbeeld van Christus. En niet zonder reden zegt de profetie, dat Christus Priester zou zijn, niet naar de ordening van Aäron, maar naar de ordening van Melchizedek.
Aärons priesterschap was overgankelijk. De één volgde den ander op. Van Melchizedek lezen we niet, dat hij opvolger was van een ander en evenmin, dat hij een opvolger heeft gehad.
Zijn priesterschap was derhalve onovergankelijk, waarom hij genoemd wordt zonder vader en zonder moeder en zonder geslachtrekening geweest te zijn. En evenzoo moest Christus’ priesterschap onovergankelijk en daarenboven eeuwig zijn, waarom de profetie zegt: Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek.
Aangrijpend is het daarbij te hooren, dat Jehovah dit met eenen eed bevestigd. Voor menschen is de eed het eind van alle tegenspreking. Maar als van de eed des Heeren wordt gesproken in de H. S., dan verklaart ons de Schrijver aan de Hebreën: dat God, „willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijnen Raad, is met eenen eed daar tusschen gekomen, opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, eene sterke vertroosting zouden hebben.”
Welk eene ondoorgrondelijke en onuitsprekelijke goedheid en ontferming: De allerhoogste Majesteit in de hemelen heeft op onberouwelijke wijze gezworen omtrent het eeuwig Priesterschap van Hem, wiens vijanden zullen gezet worden tot een voetbank Zijner voeten.
De Priester hier bedoeld zal niet slechts een gewoon priester zijn, gelijk zoovele anderen, die te gelijk priester konden zijn. Hij zou Hoogepriester zijn en derhalve geroepen zijn om in te gaan in het binnenste heiligdom, om te verschijnen voor het aangezichte Gods. Alleen den Hoogepriester was het onder de Levietische wet geoorloofd, en dan nog slechts éénmaal in het jaar, om in te gaan in het Heilige der Heiligen. Daarin beeldden Aäron en al zijne opvolgers Hem af, die na hen komen zoude als die geheel eenige Hoogepriester, die niet met het bloed van stieren en bokken, maar met Zijn eigen bloed zou ingaan om voor de zonden Zijns volks verzoening te doen. En als eeuwen nadat koning David van dit priesterschap van Christus heeft geprofeteerd, een Paulus aan de Hebreën schrijft: „Aanmerkt dezen Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis Christus Jezus”, dan zien we daaruit hoe hij de geloovigen er met nadruk opwijst, dat deze Hoogepriester een geheel eenig persoon is. Een, die ook zichzelven niet heeft verheerlijkt om Hoogepriester te worden, maar die daartoe van eeuwigheid is verordineerd en met den Heiligen Geest gezalfd. Deze is de Hoogepriester, die geheiligd zijnde, allen, die Hem gehoorzaam zijn, eene oorzaak van eeuwige zaligheid is geworden.
Hij is de barmhartige en medelijdende Hoogepriester, die in alles is verzocht geworden, gelijk als wij, opdat Hij allen die verzocht worden, zou kunnen te hulp komen. Droegen de Hoogepriesters onder de oude bedeeling de namen der twaalf stammen Israëls op hun borst, ten bewijze, dat zij al de stammen en daarmee het gansche volk des Verbonds vertegenwoordigden, Christus de Hoogepriester en Middelaar des beteren verbonds, draagt niet op, maar in Zijn Middelaarsharte de namen van al de Hem gegevenen van den Vader. Voor dezen komt hij in de menschelijke natuur als de eeniggeborene van den Vader zich op aarde openbaren. Voor hen zal Hij smaad en lijden verdragen. Voor hen zal Hij sterven den vreeselijken vloekdood op Golgotha. De zonde Zijns volks dragende op het hout des kruises, zal Hij een eeuwige gerechtigheid verwerven en zullen Zijne verlosten deelgenooten worden van een uitgewerkte, onuitsprekelijke zaligheid.
Staande achter de geschiedenis, zien we in het licht der vervulling de heerlijkheid van het woord der profetie glanzen en schitteren op de meest heerlijke wijze. Welke heerlijke uitzichten werden daardoor oudtijds voor Gods kerk op aarde ontsloten! Welk een stof tot vreugde, blijdschap en ware vertroosting was dit in moeielijke en bange dagen voor allen, die geloofden. Van grooter en heerlijker gebeurtenis kon deze aarde nooit getuige zijn, dan van de vervulling dezer profetie. Geen wonder dan ook, dat door Gods overblijfsel de dag van Christus’ komst in het vleesch met zoo sterk verlangen werd verwacht. Maar ook geen wonder, dat bij feestelijke herdenking dier blijde gebeurtenis, geheel de kerk des Heeren jubelt en haar vreugdezangen aanheft. Is Christus noodig als de groote Godsprofeet om onze onwetendheid te verlichten en om den verborgen raad en wil van God tot onze verlossing bekend te maken. Hij is niet minder noodig om als Priester onze schuld te verzoenen. Wat zou de kennis onzer ellende ons baten, als daarbij de kennis van den Verlosser en Middelaar ontbrak. Dat is de rijkdom der genade en de heerlijkheid van het evangelie, dat alom in de wereld wordt gepredikt. Naar waarde is dit niet te schatten. Maar zeker, die zich als een zondaar kennen leert bij Goddelijk licht, die leert, zij het dan ook slechts eenigszins, iets verstaan van den rijkdom der genade, die in Christus Jezus is.
Welk een stof van blijdschap was het voor een Paulus, een prediker te mogen zijn van dat evangelie. In zijn brief aan de Efeziërs spreekt hij dat uit met te zeggen: „Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de Heidenen door het evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus.” Die zelf uit zoo grooten nood en dood is gered, gelijk deze apostel, begeert niets liever, dan dat ook anderen deelgenoot mogen worden van deze weldaad.
Veel moeite en ellende van allerlei aard is de mensch van wege de zonde onderworpen. Maar geen druk is zwaarder en geen benauwdheid grooter dan wanneer de last van zonde, vloek en toorn een zondaar gaat kwellen en drukken. En nooit blijkt duidelijker hoe arm de wereld is tegenover de behoefte van het zondaarshart, dan wanneer onze ziel uit bangen nood naar redding en verlossing vraagt.
Doch wie dan geloovig op Christus mag zien, als op dien eenigen Hoogepriester, die met Zijn eigen bloed verzoening aangebracht en gerechtigheid verworven heeft, die zal vrede vinden in het bloed des kruises, dat van alle zonden reinigt. Al waren dan uwe zonden rood als scharlaken en als karmozijn, dan zult ge door Christus’ bloed gereinigd en door Zijnen Geest geheiligd, rein zijn als de sneeuw, die versch op het aardrijk nedervalt.
Tegenover al onze aanklagers en beschuldigers geldt dan het woord, dat Paulus schrijft aan de Romeinen: „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen Gods uitverkorenen? De schuld betaald, de ongerechtigheid weggenomen, een Voorspraak bij den Vader in Hem, die als Borg voor u is opgetreden, wat zou u dan kunnen scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus onzen Heere?
Er is dan ook onder den hemel geen andere naam geöpenbaard door welken wij moeten zalig worden. Wie buiten Christus zoekt in te gaan, zal eeuwig buiten blijven. Wie het bloed des Nieuwen Testaments onrein acht, voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde.
Nooit kunnen onze gebeden als een Gode welbehagelijk reukwerk opstijgen tot Gods troon, tenzij die geheiligd en aangemerkt worden in Christus. Die genade is niet aller. Daarom is zoo noodig gedurig zich zelven te beproeven. Zoovelen vleien zich helaas met wat men noemen kan een algemeen geloof, een algemeene genade, een algemeene zaligheid.
Toch spreekt de H. S. zoo duidelijk mogelijk.
Die den Zoon heeft, die heeft het leven, maar ook deze alleen. Wie niet wedergeboren en door een oprecht geloof persoonlijk met Christus is vereenigd, die zal het Koninkrijk Gods niet ingaan.
Verdienen kan een Adamskind de zaligheid niet. Maar dat behoeft ook niet, want Christus heeft die verdiend. En daarom alleen zoo wie in Christus is, die is een nieuw schepsel. Dan zijt ge in Christus voor God volmaakt, dan zijt ge rechtvaardig en een erfgenaam van het eeuwige leven.
De vijand mag dan ons erfdeel betwisten, maar dat is veilig bewaard en volkomen gewaarborgd in Hem, die Priester is in eeuwigheid.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1906

De Wekker | 4 Pagina's

Priester in eeuwigheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1906

De Wekker | 4 Pagina's