Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het kenmerkende van het ethisch beginsel is, dat het zoo zwevende is. Daar is niemand die nu eens precies kan zeggen, wat ethisch is, en alles wat naar aanleiding van het ethisch beginsel zoowel door voor- als tegenstanders geschreven is, heeft dat beginsel zelf in geen enkel opzicht begrijpelijker en duidelijker, maar veeleer nog vager en onbelijnder gemaakt. Vandaar dat gij bij de ethische mannen telkens en telkens voor raadselen staat. Ook nu weer bij Dr. Cramer en zijn schriftkritiek. Het beginsel en de toepassing der hedendaagsche kritiek wordt door hem zonder eenige reserve aanvaard, nog wel niet in dien ultra-radicalen zin, waarin de moderne theologen het aanvaarden en toepassen, maar dit verstaat zich dunkt ons voor een logisch man als Dr. Cramer vanzelf, dat, waar hij het beginsel aanvaardt, hij daar ook de consequentiën aanvaarden moet, die er logisch uit het beginsel volgen. Men kan hier niet ter halverwege blijven staan. De stroom, die ons draagt en waaraan wij ons nu eenmaal hebben toevertrouwd, voert ons voort, en wat vandaag voor ons geloof nog rotsvast en onaantastbaar is, verbrokkelt morgen onder de hamerslagen der nooit rustende kritiek. En toch schijnt Dr. Cramer dat absoluut niet te zien.
De man, die door de aanvaarding en toepassing van het kritisch beginsel op de Heilige Schrift in ons oog zichzelven onnoemelijk veel schade toebrengt en noodwendig de gemeente moet verwoesten die hij dient, verliest in zijn oog totaal niets, wat nog verwonderlijker is, hij wint er nog mee en gaat er in zijn schatting nog op vooruit.
Dat bewijst wel zonneklaar, dat én de kritiek den blik benevelt en dat het ethisch-beginsel een allerzonderlingst en onbegrijpelijk beginsel is. Hij erkent rondweg op pag. 59, dat hij met het oude gebroken heeft en tegen het oude ingaat, maar eveneens, dat hij er zich overgelukkig bij bevindt want hij zegt:
„Gemeente, ik ben er mij volkomen van bewust, dat hetgeen ik hier heb gezegd over den tijd van ontstaan der O. Testm. boeken) ingaat tegen de gangbare opvatting onder u. De vraag is echter niet, wat gij het liefste hoort, maar wat waarheid is .… Nu zijn er voorgangers, die wanneer zij de Universiteit verlaten, eenvoudig het geleerde aan een kant zetten, evenals iemand, wiens diensttijd achter den rug is en die nu zijn uniform in de kast hangt om weer gewoon burger te worden. Zij weten met de opgedane beschouwingen geen weg in de Gemeente en nu lieten zij de lastige bagage maar staan. Daar zijn er ook, die het met de „nieuwere” beschouwingen volkomen eens zijn, maar ze niet in de Gemeente willen brengen, omdat zij daarvoor niet rijp is. Onder hen zijn er, die het brengen van deze quaesties op den preekstoel beslist om die reden afkeuren. Maar wanneer zal de Gemeente er dan wèl rijp voor zijn? Voor vijftig jaren was ze er niet rijp voor, voor veertig jaren niet, voor dertig jaren niet, en dat zal wel zoo blijven, zoolang zij in haar verkeerde meeningen met rust wordt gelaten. Gelooft gij, dat ik een twistappel onder ulieden heb willen werpen? Die mij kennen, weten wel beter! Maar daar kunnen van die oogenblikken komen, waarin men op eenmaal bemerkt, dat de bedompte lucht, de bedorven atmosfeer in een gesloten vertrek nadeelig wordt voor de longen en voor de gezondheid in het algemeen en men met een ruk de vensters openwerpt, opdat de frissche lucht binnen stroome.
„Zoo ging het mij”.
Wat Dr. Cramer hier zegt aan het adres van zijn collega’s, is niet erg verheffend voor die collega’s zelf. Maar toch gelooven wij, dat hij ook hier de waarheid spreekt en het kritisch beginsel dieper doorgedrongen en grooter verwoestingen aangericht heeft ook onder de predikanten, dan oppervlakkig vermoed wordt. Wij twijfelen niet of bij velen is er een gevoelige en niet te overbruggen klove tusschen verstand en hart, tusschen studeerkamer en kansel, maar men mist den moed om rondweg voor zijn beginsel uit te komen en niet langer op twee gedachten voort te hinken. Daar wordt in onze dagen anders gesproken dan gedacht in zake den inhoud der Heilige Schrift. En nu eert het den mensch, wanneer hij openlijk erkent en belijdt wat hij is, maar in dezen verwoest het de gemeente en ondermijnt niet slechts het geloof in, maar tegelijk ook de goddelijke autoriteit van de Heilige Schrift. Het verlaagt de Heilige Schrift tot een gewoon litterair product, dat op dezelfde wijze en naar dezelfde regelen moet behandeld worden als ieder ander geschrift dat uit de grijze oudheid tot ons gekomen is.
En als men nu den moed heeft om dat met Cramer te erkennen, dan durft men nog te zeggen, dat men niets verloren, maar ontzaglijk veel gewonnen heeft. Ja erger nog. De man die openlijk heeft erkend: dat wij van geen enkel woord en van geen enkele daad van Jezus met volkomen zekerheid kunnen zeggen: „zoo heeft Jezus gesproken, dat heeft hij gedaan” zegt op een andere bladzijde: „Ik neem de uitdrukking: „de Bijbel is Gods Woord” geheel voor mijn rekening. Ja ik wil het zoo kras mogelijk zeggen: „de Bijbel is mij Gods Woord, van Gen. 1 tot Openbaringen 22.” Zoo spreekt iemand, die eerst alles heeft losgewoeld en in het onzekere gesteld, die het standpunt van een letterlijke inspiratie der Heilige Schrift onhoudbaar acht; die verklaart, dat de wijze waarop onze Vaderen hun geloof onder woorden hebben gebracht, niet meer aan de eischen van het denken van onzen tijd kan voldoen, en er over klaagt, dat de gemeente zulks maar niet wil inzien.
’t Begint ons te duizelen, als hij ten slotte op bladzij 65 schrijft: „Wij gelooven in Jezus Christas, den Eeniggeboren Zoon van God. Wij gelooven in Hem in wien God ons de volheid Zijner genade heeft geschonken; in wien Hij redding heeft aangebracht aan een verloren wereld.” Dat is de taal der rechtzinnigheid, roept de „Hervorming”, het orgaan van den Ned. protestantenbond uit. Maar welk eene rechtzinnigheid? vragen wij.
Er dringen zich hier zoo veel vragen aan ons op. Dr. Cramer heeft noch voor Jezus’ woord noch voor Jezus’ daad eenige historische zekerheid. Hij verwerpt de letterlijke ingeving der Heilige Schrift. Hij past het beginsel der kritiek zonder eenige reserve op de Heilige Schrift toe en gaat haar behandelen als een gewoon menschelijk boek! Hoe kan hij nu zeggen: dat hem de Bijbel van Genesis tot Openbaringen Gods Woord is en dat hij gelooft in Jezus Christus den Eeniggeboren Zoon van God. Als het hier niet zulke heilige en gewichtige belangen gold, zoudt gij aan opzettelijke en moedwillige misleiding denken. Maar dat willen, dat mogen wij niet doen. Er moet dus een grond zijn, waarop Dr. Cramer zoowel het één als het ander kan belijden, een grond van waaruit hij de Schrift kan kritiseeren en haar nochtans als Gods Woord belijden; de historische betrouwbaarheid van Jezus’ woord en daad betwijfelen en Hem nochtans als den Eeniggeborene van den Vader vol van genade en waarheid kan belijden.
Naar dien grond willen wij zoeken en als wij hem gevonden hebben, dan zien, of het werkelijk een grond is.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1907

De Wekker | 4 Pagina's