Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met de misdadigen gerekend.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met de misdadigen gerekend.”

Goede Vrijdag

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Hij is met de misdadigen gerekend.”Lucas 22 : 37b.

Een dag van geheel eenige herinnering is de „Goede Vrijdag”, want die dag is de sterfdag van den Heere Jezus. Op dien dag is op zichtbare wijze in vervulling getreden, wat de profeet Jesaja zooveel eeuwen te voren had voorspeld, toen hij van den Christus getuigde: „en hij is met de overtreders geteld geweest.” Aangeklaagd, beschuldigd en voor het gerecht gedaagd niet alleen, maar ook gevonnisd, in ’t publiek terecht gesteld, ja zoo vreeselijk als ’t maar kan, tusschen twee moordenaren gekruist, alsof Hij de grootste van alle misdadigers was.
Dat schouwspel is op Golgotha aanschouwd door de krijgsknechten, die het vonnis van Pilatus hebben uitgevoerd, door de menigte der Joden, die Zijn kruisdood hebben geëischt en die azende op hun prooi, hun bloedgierigheid openbaarden. Het is aanschouwd ook door een Johannes, die een tijd lang bij dat kruis heeft vertoefd onder ontzaglijke gewaarwordingen. Het is gezien ook door die weinige oprechte discipelen en discipelinnen, die van alle deze dingen getuigen zijn geweest. Die dag is een dag van teekenen en wonderen geweest. Toen is de lichtglans der zon in zwarte duisternis veranderd. Toen heeft de aarde gedaverd en geschud op hare grondvesten. Toen zijn veler graven geopend. Toen is, o aanbiddelijk wonder! het voorhangsel des tempels gescheurd van boven naar beneden. Wat door het vleeschelijk zaad van Abraham werd ontkend en geloochend, heeft een heidensche hoofdman, staande bij het kruis en slaande op zijn borst, beleden, toen hij uitriep: Waarlijk, deze mensch was Gods Zoon.
Ja dat was Hij, aan en in Wien dat Woord der profetie werd vervuld, dat Hij met de misdadigen zou gerekend worden. Met smaad en schande, met bloed en wonden overdekt, hangt Jezus aan het kruis, gesard, gelasterd, gekweld tot het laatste oogenblik van Zijn leven toe.
En als dan eindelijk die lange en bange uren van zijn onuitsprekelijk lijden, van Zijn vreeselijke verlatenheid, van zijn geweldigen zielestrijd ten einde liepen, en het woord „Het is volbracht” met luider stemme van zijn veege lippen werd gehoord, kwam de laatste vijand, de dood op den grooten Lijder aan, om ook aan den Zoon des menschen de hand te slaan.
Zielroerend is dit schouwspel, zoo ge daarbij bedenkt, dat die allerdiepst vernederde middenste kruiseling niet slechts de Zoon des menschen, maar ook de Zone Gods is. De Heere uit den hemel, de Eeniggeborene van den Vader, door Wien de Vader alle dingen heeft geschapen. Van Zijn grootheid en heerlijkheid hebben al Gods heilige profeten getuigenis gegeven. Naar Zijn komst hebben al de geloovige vaderen al de eeuwen door uitgezien. Koningen en profeten hebben begeerd Zijn dag te mogen aanschouwen. Gekomen in het vleesch, hebben Gods heilige engelen Zijn lof en eere bezongen, en zelf heeft Hij door Zijn leven, door Zijn prediking en door Zijn wonderwerken de meest ondubbelzinnige bewijzen gegeven, dat Hij waarlijk de Christus, de Zoon des levenden Gods is. Maar nu, waar is en waar blijft nu Zijn glorie en Zijne eere? Waar is nu Zijn macht en goddelijke majesteit?
Is dan nu de Schrift onwaar geworden, die van Hem getuigt, dat Hij der heeren Heere en der koningen Koning is? Ach zoo zou het wel schijnen, als de Schrift zelve dit niet verklaarde. Doch wat natuurlijk verstand niet kan bevatten, waar het ongeloof den spot meedrijft en zich aan ergert, dan biedt voor het geloof zulk een geheel eenige dank- en juichensstof.
Opziende in den geloove naar het kruis op Golgotha, herinnert ge u, hoe Jezus zelve Zijn discipelen vlak voor Zijn gevangenneming er aan heeft herinnerd, dat ook dit Woord moest vervuld worden: „en hij is met de misdadigen gerekend”. Vrijwillig heeft de Heere zich overgegeven, welbewust als Hij was, dat het welbehagen des Vaders moest volbracht worden en dat het tot Zijn Middelaarswerk behoorde en onder Zijn Borgschap begrepen was, al den smaad Zijns volks te dragen, voor al hun schuld te boeten en een eeuwige gerechtigheid voor hen te verwerven. Met dit te bedenken treden niet langer tweede oorzaken voor u op den voorgrond, maar dan ziet ge dieper dan de oppervlakte en het wordt u althans eenigermate duidelijk, hoe en waarom Jezus met de misdadigen moest gerekend worden. En blikkend op den Man van smarten aan dat kruis op Golgotha, ziet ge ten laatste, hoe Hij Zijnen Geest Zijnen Vader beveelt en ’t hoofd buigende, sterft gelijk een misdadiger sterft. Daar hangt dan dat ontzielde lichaam aan het vloekhout. Nu hoort ge de stem niet meer van Hem, die tot in den dood is getrouw gebleven.
Tot in Zijn laatsten snik heeft Hij Zijnen Vader verheerlijkt, door bereidwillig den beker, zoo vol toorn en gramschap, te ledigen. De Zijnen heeft Hij liefgehad tot het einde. O wonderbaar gezicht! Ondoorgrondelijk wonder van genade en erbarming! Door Zijn lijden en sterven verwerft Immanuel een eeuwige gerechtigheid voor al Zijn volk. Moest Hij daarom den naam van Jezus dragen, omdat Hij Zijn volk zalig zou maken van hunne zonden, hier zien we, hier wordt het ons op aanschouwelijke wijze verklaard, hoe en op wijze dat is geschied. De dag van Jezus’ sterven is de dag van den grootsten triumf. Stervende overwint Hij den dood. De geeselslagen en de doornenkroon, de spotmantel en de rietstok die een scepter moest verbeelden, de verachting der Joden en de bespotting der Heidenen — met al zijn helsche wapentuig heeft Satan het verloren. Als een kind Gods sterft, kunnen we zeggen: diens sterfdag zal zijn kroondag zijn. Nu Jezus sterft, zal weldra blijken, dat Zijn dood geen vernietiging van Zijn persoon was, maar dat juist door lijden Zijn weg tot heerlijkheid en door den dood de weg is gebaand tot het leven.
Alles wat op Golgotha is, moet weg. Ook het doode lichaam van Jezus zal in den hof van Jozef in een nieuw graf begraven worden. Een zware steen zal tegen de deur van den graf kelder gelegd, het keizerlijk zegel daaraan verbonden, de wacht met soldaten er bij gezet worden, en de volksmenigte, die zich te goed gedaan heeft in het zien daarvan dat ze hun wensch verkregen hebben, kan rustig zich huiswaarts begeven. Zoo schijnt het althans. Maar in menig hart is angst en vrees. Want het geweten brandt als een vuur. En geen wonder, want er is te veel gebeurd en er hebben te veel stemmen gesproken, dan dat men op een oogenblik alles zou kunnen vergeten. Het woord door Jezus gesproken, dat de Zoon des menschen zou opstaan ten derden dage, is doorgedrongen tot in de harten der vijanden, en dat woord laat hen niet met rust.
De Schrift is vervuld, Gods raad is volvoerd. Christus’ lijden is geleden, des Middelaars werk is volbracht. De derde morgen breekt aan.
Nu zal de blijdschap der vijanden in angst en droefheid, maar de treurigheid van anderen in blijdschap veranderen. Op die groote en heilrijke verandering heeft de Heere de Zijnen doen hopen. Ook dit was door de profeten voorspeld.
Zoowel van de verhooging als van de vernedering van den Messias hebben de geloovigen nadere kennis gedragen. Israëls gewijde zangers waren er mee vervuld. Tot zelfs van ’s Heilands hemelvaart en zitting aan Gods rechterhand heeft Gods kerk onder de oude bedeeling al gejubeld. En nog vóór Zijn laatste opgang naar Jeruzalem voorzegt de Heere het Zijnen discipelen: Hij zal opstaan, Hij zal hun voorgaan naar Galilëa, daar zullen ze Hem zien. Wonderbare verandering! Welk eene heerlijkheid voor Hem, die nu in de lidteekenen van Zijn doorboorde handen en van Zijn doornagelde voeten, de bewijzen toonen kan, dat Hij dezelfde is, die leed en stierf op Golgotha, maar de kluisters van dood en graf heeft verbroken. Welk een vreugde zal dat zijn, als de blijmare wordt vernomen, dat de Heere waarlijk is opgestaan. O onbeschrijfelijke vreugde wacht de Magdalena’s, de Petrussen en allen die daar hoopten, dat Hij Israël verlossen zoude.
En niet slechts voor de toen levende kinderen Gods, neen voor geheel de gemeente des Nieuwen Verbonds zal dat een stoffe zijn en blijven van onuitputtelijke vertroosting. Immers als Christus niet was opgestaan, dan was onze prediking ijdel, dan was ons geloof ijdel, dan waren zelfs onze in Christus ontslapenen verloren. Maar Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke genade: de droefheid en weemoed van dien geheel eenigen Vrijdag heeft plaats gemaakt voor de vreugde op den eersten dag der weke gesmaakt. Schiep God de Heere op den eersten scheppingsdag het licht, op den eersten dag der weke, dat is op den Opstandigsdag des Heeren, verscheen in en met den levenden Christus, het licht van de Zon der Gerechtigheid in nooit aanschouwden glans. Telkens als de Heere zich aan de Zijnen openbaart, wordt in al de kracht van het woord de weldadige invloed van dat licht genoten. En overal waar het evangelie der opstanding zal gepredikt worden, daar zal kracht van dat evangelie uitgaan. Dat evangelie zal de geestelijk dooden doen opstaan, het zal den treurigen Sions sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid geven, en met een Paulus zullen de geloovigen roemen in hun God en zeggen: Dood, waar is uw prikkel! Hel, waar is uwe overwinning? Want met Christus gekruist, gestorven en opgewekt, zullen ze eeuwig leven met Hem. Hij, de groote Overwinnaar zal de Heidenen hebben tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijne bezitting. Daarom weenen we niet als degenen die geen hoop hebben, als we op den Goeden Vrijdag in den geest opzien naar Golgotha’s kruis en ons trachten in te denken al wat op den schedelheuvel op dien geheel eenigen dag heeft plaats gehad.
Neen, we worden geroepen om te volgen naar Jozefs graf, geroepen om dan te zien en te hooren, wat daar spoedig volgen zal. Er ligt maar een kleine afstand tusschen Vrijdag en Zondag. De Oud-Testamentische Sabbat eindigt en met den dag van Christus’ opstanding vangt de Nieuw-Testamentische Sabbat aan. De paaschvuren kunnen nu voor altijd worden gedoofd, want ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Het oude is nu voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden. Heerlijker dan ooit kan nu uit volle borst het erfdeel des Heeren juichend aanheffen: De Steen dien door de tempelbouwers verachtelijk was een plaats ontzegd, is tot verbazing der aanschouwers van God ten hoofd des hoeks gelegd. Wel zijn er nog nietige stervelingen, die als vijanden nog altijd werkzaam blijven, om was het mogelijk, de waarheid Gods in een leugen te veranderen, en het opstandingsevangelie trachten te verdonkeren en tegen te spreken, maar geen nood, de waarheid bewijst en handhaaft zich zelven.
Tegenover alle tegenspraak van menschen, tegenover al het woelen der helsche machten, staat nog altijd de waarheid in onbenevelden glans, schitterend als de zon aan den hemel, de waarheid namelijk, dat Jezus Christus de Heere uit de dooden is opgestaan. En voor allen die in Hem gelooven, blijft het woord van kracht, dat de weg des behouds een weg is, die door lijden tot heerlijkheid gaat. Maar al moet ge dan hier een wijle tijds deelen in de smaadheid van Christus en al moet ge strijden en lijden ten einde toe, wat zwarigheid, als maar het licht van de hope der heerlijkheid op uw levenspad mag schijnen.
De engel bij het ledige graf predikt aan de vrouwen, en die vrouwen, vroeg bij het graf gekomen, moeten het Jezus’ discipelen boodschappen: de Heere is opgestaan en zij zullen Hem zien. En dat woord gaat door tot allen, die de verschijning van Christus hebben liefgehad, zij zullen den Heere zien.
Hier zien we Hem reeds door het geloof, en straks aan gindsche zijde van het graf zien we Hem met een zalig aanschouwen. Ja dan zal ieder verloste en door Zijn bloed vrij gekochte ziele Hem zien, niet in een spotkleed, niet met een doornenkroon, niet aan het vloekhout, omringd met een honend en lasterend volk, maar in majesteit en heerlijkheid als hun eeuwig gezegende Verlosser, wien met den Vader en den Heiligen Geest eere en heerlijkbeid toekomt tot in alle eeuwigheid.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1907

De Wekker | 4 Pagina's

„Met de misdadigen gerekend.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1907

De Wekker | 4 Pagina's