Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. K. te V. kan ons doopsformulier niet verstaan. In dat formulier wordt gezegd: „Als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig sacrament, dat Hij bij ons wonen, en ons tot lidmaten Christi heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben, n.l. de afwassching onzer zonden en de dagelijksche vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.”
Indien, zoo zegt J. K., de Heilige Geest dit verzekert bij den Doop, waarom worden dan alle gedoopten niet de genade deelachtig. Vele gedoopten zijn nog zonder de bewerking des Heiligen Geestes en vragen niet: Waar is God mijn Maker? Is dan voor den onbekeerden doopeling de doop toch ook een pand en zegel van Gods genade?
In den doop verzegelt de Drieëenige God de belofte van het genadeverbond. De kinderen der gemeente zijn in Gods Verbond begrepen (Gen. 17: 7. Catech. Zondag 27). De beloften van dat Verbond en niet onderwerpelijke genade worden in den doop verzegeld. Onder de beloften des Verbonds behoort ook deze: „Ik zal Mijnen Geest geven in het binnenste van u” enz., zoodat ons formulier terecht zegt, dat bij den Doop de H. Geest verzekert bij of in de bondelingen te willen wonen. Deze belofte verzekert de H. Geest aan ieder wettig gedoopte en niet alleen aan de uitverkorenen, die er onder die gedoopten zijn. Dit is duidelijk uit den inhoud van het formulier. Immers die kinderen worden niet gedoopt onder voorwaarde van te zijn uitverkoren. Er wordt toch bij de toediening des doops nimmer gezegd: zoo gij van God zijt uitverkoren, dan doop ik u in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes? Integendeel, geheel onvoorwaardelijk wordt de doop aan ieder doopeling die een bondeling is, in den naam des Drieëenigen Gods toegediend. Van zulke voorwaarden of verborgene zinsbeschouwingen weten wel de Neo-Gereformeerden, die onderscheid maken tusschen een schijndoop en een waren doop, maar Gods Woord spreekt daarvan niet. Ieder gedoopte wordt door den H. Geest die belofte gedaan, welke belofte in den doop verzegeld wordt.
Doch nu rijst bij J. K. de vraag: Van waar het dan komt dat de rijke belofte door den Doop beteekend en verzegeld, in de meesten der gedoopten onvervuld blijft? De oorzaak, waaruit dit ontstaat, ligt niet in ontrouw van ’s Heeren zijde, alsof God niet vervullen zou wat Hij in den Doop beloofde, maar is hierin gelegen, dat de beloften Gods niet onvoorwaardelijk bij den Doop gegeven en verzegeld worden, en dus als verbondsbelofte en naar den aard des Verbonds, eene wedereisch insluiten, n.l. geloof en bekeering. Alleen waar deze eisch door de wederbarende genade des Heiligen Geestes volbracht wordt, daar treedt ook de belofte in vervulling.
In het genadeverbond, in den absoluten zin genomen, zijn geen condities, doch in het genadeverbond formeel genomen, zooals God zelf het formeel opricht met Abraham (Genesis 17), aan welk verbond met Abraham het sacrament der besnijdenis wordt bevestigd, zijn wel degelijk voorwaarden. Daarom zegt ook ons doopsformulier, dat de Doop verplicht tot eene nieuwe gehoorzaamheid, n.l. tot een geven van het hart aan den Heere en tot een nieuw godzalig leven. Waar de bondeling door Gods genade de eisch des verbonds inwilligt, daar vervult God de belofte des verbonds. Hierop doelt Calvijn als hij in zijne Institutie, derde boek, Cap. 24 § 4 zegt:
„Wij weten, dat de beloften ons dan eerst „krachtig en bevorderlijk zijn, wanneer wij „die door het geloof aannemen, daarentegen „wanneer het geloof verijdeld wordt, (dat is: „niet gevonden wordt) zoo is ook de belofte „mede te niet gemaakt”.
Elders zegt Calvijn weder dat de door den Doop verzegelde beloften „geen profijt of voordeel geven, tenzij ze door het geloof worden aangenomen.”

Openb. 13:18.
J. W. Z. te U. vraagt eene verklaring van het getal 666 in Openb. 13:18 genoemd. Hoe gaarne wij ook onzen vragers een antwoord geven, in dit geval vraagt Z. te veel van ons. Het getal 666 is het getal van het beest, met welk beeld ongetwijfeld de antichrist bedoeld wordt. Daar nu volgens onze overtuiging de antichrist nog moet optreden, is het zeer gewaagd zich aan voorspellingen over te geven.
De vraag van Z. echter of het bewuste getal 666 ook ziet op den Roomschen paus, moeten wij ontkennend beantwoorden. Onze oude Gereformeerde vaderen uit de zestiende en zeventiende eeuw meenden in Openb. 13:18 den naam van den paus te lezen, daar zij in ’t algemeen den paus voor den antichrist hielden. Onze Statenoverzetters en ook W. à Brakel zien in het woord Lateinos reeds het getal 666 en meenen dat hier bedoeld wordt de paus die „zich opgeeft voor het hoofd van de Latijnsche kerk, de godsdienst in de taal wil gepleegd hebben en de oude Latijnsche overzettingen des Bijbels voor authentiek wil gehouden hebben.”
Anderen vinden weer het getal 666 in de Latijnsche woorden Vicarius Filii Dei (stedehouder van Gode Zoon), namelijk in de letters VIC(ar)IU(s) (f)ILII D(e)I, welke als Romeinsche cijfers genomen, jukt saam de som 663 uitmaken, 5 + 1 +100 + 1 + 5 + 1 + 50 + 1+ 1 + 500 + 1. Wij beschouwen dit echter slechts als gissingen, die zeer onwaarschijnlijk zijn. Uit het geheele capittel 13 van de Openbaring van Johannes blijkt, dat hier sprake is van een persoon waarin eene antichristelijke wereldmacht en kerkelijke macht is vereenigd. Die antichristelijke wereldmacht is afgebeeld in het beest vers 1—10 genoemd, een beest uit de (volkeren) zee, dat is, uit de wereldrijken opgekomen. Het beest in vers 11 genoemd, uit de aarde opgekomen, vertegenwoordigt meer eene antichristelijke kerkelijke macht. Nu heeft Rome’s paus wel veel antichristelijks, maar hij is de antichrist niet. Evenals voor de geboorte van Christus vele personen optraden die typen van Christus genoemd kunnen worden, zoo ook zijn reeds vele personen en daaronder de paus, typen van den antichrist, maar de antichrist moet nog komen. Het getal van dien antichrist is 666, of zooals in de Grieksche taal staat: chi, zzi, sigma. Sommige Bijbeluitleggers zien nu in de eerste letter chi de eerste letter van den naam Christus en in czi de eerste letter van Czaar of keizer en meenen nu in ’t getal 666 te lezen dat de antichrist zich èn als God of Christus èn als keizer verheffen zal.
Dat de antichrist zich verheffen zal als ware hij God, staat ook duidelijk van hem beschreven, hij zal zich goddelijke eer laten bewijzen.
Velen meenen zelfs dat Frankrijk het land is, waaruit de antichrist zal voortkomen. Aldaar zal de wereldlijke macht, meent men, in handen van een persoon komen die zich tevens goddelijke eer zal laten bewijzen.
Thans reeds wordt in dat land vervuld Openb. 13 : 6: „En het beest opende zijnen mond tot lastering tegen God”, enz. De regeeringspersonen lasteren daar God en de uitdrukking van den minister Viviani, dat hij de lichten aan den hemel had uitgedoofd, is daarvan een bewijs. Opmerkelijk is ook, dat juist Frankrijk het pausdom zoo fel bestrijdt.
De Fransche regeering wil de macht welke de paus heeft over de roomsche kerk, aan zich trekken
en meester zijn van de roomsche kerk. Nu reeds wil de Fransche regeering, die socialistisch en revolutionair is, eene antichristelijke wereldlijke en kerkelijke macht uitoefenen. Wij spreken dit echter niet als zekerheid uit, doch achten dit toch merkwaardig. Napoleon liet reeds tijdens zijne regeering eene catechismus in de scholen invoeren, waarin deze woorden voorkwamen: „Onzen keizer Napoleon te eeren en te dienen is zooveel als God zelven te eeren en te dienen, want hij is degene, dien God verwekt heeft.” Bij het letten op de teekenen der tijden verlieze men Frankrijk met zijne anti-christelijke regeering niet uit het oog.
Overigens zeggen wij met Klinkenberg: „Onzes erachtens is de vervulling der gansche geheimzinnige voorzegging nog toekomende; en daarom honden wij het voor vergeefschen arbeid, om iets te willen beslissen. De uitkomst zal alles voor hen, die dan leven zullen, in een helder daglicht plaatsen.”

Een broeder, die de Synode wil bezoeken, vraagt ons op welken dag de Synode geen vergadering in comité heeft. Wij kunnen die vraag niet beantwoorden, doch vertrouwen dat br. Renkema, aan wien de bekendmaking er van is opgedragen, wel te voren in „de Wekker” zal aankondigen op welken dag de Synode zeer waarschijnlijk geen comité-vergadering houdt.

’s Gr. ('s Gravenhage) d.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1907

De Wekker | 4 Pagina's