Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De stad, die fondamenten heeft

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stad, die fondamenten heeft

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is”. Hebr. 11:10.

Hoe zwaarder de strijd en hoe moeielijker het leven is, hoe meer kracht er ook vereischt wordt tot volharding in de aangevangen onderneming. Daarvan volkomen bewust tracht de Schrijver aan de Hebreën zijne lezers op te wekken en aan te sporen om toch niet te vertragen, maar met lijdzaamheid en volharding te loopen de loopbaan hun voorgesteld.
Niets kan bij die opwekking doeltreffender zijn dan, gelijk de apostel doet, te wijzen op zoovele voorbeelden welke als een wolk der getuigen ons omringen. Abel, Henoch, Noach, Abraham, dat zijn de eersten op wie de Schrijver wijst, om met nog vele andere voorbeelden aan te wijzen, hoe het oprecht geloof door onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan God zich kenmerkt. Daaruit alleen is te verklaren wat we van een Abraham en van zoovele andere Patriarchen lezen, dat zij beleden hebben, dat zij gasten en vreemdelingen op aarde waren. In dat belijden sprak zich duidelijk uit, dat deze mannen hun hoogste verwachting niet hadden van deze aarde. Neen, want dan zouden zij gestaan en gezucht hebben naar burgerschap en zich niet vergenoegd hebben met vreemdelingschap. Sprekende over het geloof van Abraham, voert de apostel het aan als grond en bewijs van Abraham’s tevredenheid in en met het vreemdelingschap: „want”, zoo zegt de tekst, „hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is.” Dwaas is het om bij het woord „stad” hier te denken aan het aardsche Jeruzalem of aan eenig andere vaste woonplaats hier op aarde.
Het geheele redeverband strijdt tegen zulk eene opvatting. En wat nog meer zegt: in vs. 16 wordt nadrukkelijk gezegd, dat zij, die uit hun vaderland waren uitgegaan en als vreemdelingen elders verkeerden, begeerig waren naar een beter, dat is naar het hemelsche. De stad welke Abraham verwachtte, was de hemelstad, de eeuwigdurende woning, welke de Heere bereid en verzorgd heeft voor alle ware geloovigen. Onder verschillende benamingen komt deze hemelstad in de Heilige Schrift voor, met toespeling op den tabernakel, op den tempel en op de heilige stad Jeruzalem. Dit komt ook overeen met de uitnemendheid van Abraham’s geloof. Geen aardsche, geen vergankelijke dingen, maakten bet voorwerp uit van zijn geloof. Oneindig grooter en heerlijker was het, wat Abraham van God verwachtte. Met de woorden: „een stad, die fondamenten heeft” wordt duidelijk gewezen op hetgeen als tegenstelling dient aangemerkt te worden van steden, wier fondamenten uit steen, kalk en tras zijn samengesteld.
De stad door Abraham verwacht was van een geheel eenigen grondslag. Oneindige wijsheid en kracht, de onveranderlijke Raad Gods, zijn de fondamenten, waarop het gansche gebouw rust. Alle werk van menschen is aan verandering en aan vergankelijkheid onderworpen. Alleen Gods werk kan de eeuwigheid verduren. Zulk een vastgestelde, welgegronde en onwankelbare stad is de hemel. Dat zal de gepaste, de gewenschte, de geruste, de verlangde woon- en verblijfplaats zijn van hen, die als ware vreemdelingen en gasten op aarde hebben verkeerd en een leven vol van moeite, strijd en beproeving in deze wereld hebben gehad. Dat is de ruste, die er overblijft voor al het volk van God. Daar zal geen inwoner meer zeggen: ik ben ziek. Daar wordt de stem des drijvers niet meer gehoord. Daar heerscht de dood niet meer. Daar zal God zelf de tranen van de oogen afwisschen. Daar zal men in den vollen zin van het woord eeuwig zingen van Gods goedertierenheen. Daar volgen zij het Lam, waar het ook henen gaat. Van die stad lezen we, dat God haar kunstenaar en bouwmeester is. Volgens vele uitleggers zouden de woorden kunstenaar en bouwmeester hier genoegzaam van dezelfde beteekenis zijn. Naar ons oordeel is er echter wel verschil in. Τεχυίτης (artifex) doet denken aan een kunstenaar, die ’t werk uitvindt, teekent en uitvoert, δηµιουργός (conditor) is meer de persoon op wiens kosten en naar wiens voornemen, tot wiens gebruik het werk gemaakt wordt. Zoo genomen is God de Heere niet alleen de eenige uitvinder en kunstenaar, maar Hij alleen is het tevens, die als de Eeuwige, de Almachtige en de Onafhankelijke dat alzoo heeft gewild en gemaakt tot Zijne eer en heerlijkheid, doende Zijn volk deelen in deze hemelsche zegeningen.
Al wat ons hieromtrent in de Heilige Schrift is geopenbaard, is zoo groot, zoo verheven, dat ons eindig verstand er geen duizendste gedeelte van bevatten kan. Toch is er ons genoeg van te verstaan gegeven in des Heeren Woord, om te kunnen beseffen, hoe de heerlijkheid en de gelukzaligheid der verlosten hiernamaals de stoutste verwachting verre zal overtreffen. Dat nu reeds van Abraham gezegd wordt, dat hij de stad verwachtte, welke fondamenten heeft, bewijst, dat Abraham gelijk ook de andere Patriarchen in bijzondere Gods openbaring heeft gedeeld. Hoe toch zou hij hebben kunnen verwachten iets wat hem geheel onbekend was. In het verbond dat God met Abraham heeft gemaakt, en in de dierbare verbondsbeloften den vader aller geloovigen geschonken, moet de grond voor die verwachting worden gezocht. Abraham geloofde God. Het was geen fantasie, geen inbeelding, gelijk men dat vindt bij de kinderen dezer wereld, als we van Abraham’s geloofsverwachting lezen. Wie geen geloofsleven en geen geloofsverwachting kent, die kan spotten met hetgeen anderen heilig is. Men heeft er eenvoudig geen begrip van wat het is, dat anderen, die daar kennis aan hebben, zich daarin zoo verblijden, ja als het er op aankomt, zooveel daarvoor kunnen lijden en verdragen.
De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Dat Abraham ten einde toe volhardde in zijne verwachting en zoovele anderen met hem, moest echter het ongeloof wel tot beschaming strekken. Abrahams geloof was geen dood, geen werkeloos, maar een werkzaam geloof. De werkzaamheid van zijn geloof wordt omschreven met het woord „verwachten.” Dat verwachten was, gelijk we reeds zagen, een gegrond, een hoopvol, een uitziend, een vertroostend verwachten. In dat verwachten lag kracht om alle beproeving te weerstaan, kracht om te lijden en te dragen. Zegt iemand; verwachten is toch geen bezitten, dan antwoorden we met te zeggen, dat verwachten in dezen zin ook wat anders is dan louter gemis. Was die verwachting gegrond op het getuigenis van menschen, dan was het wat anders. Doch verliezen we niet uit het oog: die verwachting is gegrond op Gods beloften. Deze zijn onfeilbaar. God is onveranderlijk, niet alleen in Zijn wezen, maar ook in Zijne beloften.
Nog meer. Het verwachten duidt aan oefening des geloofs.
God zou naar Zijne belofte de God van Abraham zijn, niet slechts in, maar ook na dit leven. Vandaar zijn hopen en vertrouwen op den God des verbonds. Van zulk een verwachten kon Abraham, als het er op aankwam, rekenschap geven. En niet alleen Abraham, maar dat heeft ieder oprecht geloovige met hem gemeen. Niet in dien zin, alsof we daarmee wilden zeggen, dat alle geloovigen zonder onderscheid dat kunnen doen op de wijze waarop deze aartsvader zulks doen kon, dat zij verre. We weten, dat er groot onderscheid is in trap en mate des geloofs. Maar toch, al hebt ge dan die hoogte niet bereikt en die mate niet verkregen, dan blijft het immers toch waar, dat ook de kleine en de zwakke in het geloof nooit zonder liefde tot God en Zijn dienst kan zijn. Die het met woorden niet kan omschrijven, zal het met daden wel uitspreken, wat in de wereld het meeste aantrekt en bekoort.
Daden zijn nog sterker dan woorden. Schoone woorden, waarbij de daden ontbreken, zijn waardeloos. Wie deelt in Abrahams verwachting, die zal in deze wereld zijn tehuis, zijn hoogste ideaal niet hebben. Het wordt nog steeds door al Gods kinderen geleerd, dat het leven hier op aarde een vreemdelingschap is. Hoeverre de gezichteinder van het geloof reikt, kan mede uit het voorbeeld van Abrahams blijken, van wien de Zone Gods getuigt, dat hij den dag van Christus heelt gezien en is verblijd geweest, ’t Is een eigenschap van het geloof om uit te zien naar de vervulling van Gods belofte. Dat zien we in Abraham, en dat wordt in meerder of minder mate gevonden bij alle geloovigen.
De Heere, die het goede werk in de Zijner begint, zal dat ook voleindigen. Heerlijk en zalig is dat uitziend verwachten. Het geloof toch is het vereenigings-en verbindingsmiddel met het voorwerp, waar het om gaat.In uw gevoel en in uwe schatting kan dat geloofskoord gebroken zijn, maar in werkelijkheid is dit onmogelijk. Alleen de bewustheid des geloofs is dan ook maar noodig, om met moed en hope vervuld, de toekomst blijmoedig te verwachten.
De verwachting van den huichelaar zal als een huis der spinnekoppen vergaan. De verwachting van de kinderen der wereld en van alle ongeloovigen zal in de vreeselijkste teleurstelling eindigen, „maar die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden.” Wat Abraham verwachtte in de oudheid, is thans onder de nieuwere bedeeling zooveel duidelijker geopenbaard. In Christus, die de verdienende oorzaak is van alle heil en zaligheid, is het volle licht opgegaan. Licht over al Gods beloften, die in Christus Jezus ja en amen zijn. Licht over geheel den wondervollen raad Gods tot onze zaligheid geopenbaard. Licht over het heden en de toekomst. Licht ook over de vraag wat het zegt, te verwachten de stad, die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is. Vóór zijn bitter lijden en sterven troostte de Zaligmaker Zijne discipelen met de mededeeling, dat Hij heenging naar het huis des Vaders, om den zijnen plaats te gaan bereiden. Bij Zijne luistervolle hemelvaart staarden de elve op den Olijfberg Hem na, tot eindelijk een luchtige wolk Hem wegnam van voor hunne oogen. Dat huis des Vaders met zijn vele woningen is de stad die fundamenten heeft. Vandaar klinkt het den reizigers naar de eeuwige Godstad bemoedigend en troostvol in de ooren: „Waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn.”
Toen de rijke man uit het evangelie stierf en zijne oogen opsloeg in de hel, waar zelfs geen droppel waters te verkrijgen was tot verkoeling zijner tong, zag hij Lazarus gedragen in Abrahams schoot.
En evenzoo zal eens van ieder mensch openbaar worden, hoedanig zijne verwachting is geweest. De wereld ziet het leven en het deel van den oprechten vrome voor een zeer arm en ongelukkig deel aan. Maar anders zal men oordeelen, als aan het licht zal treden, welk een onuitsprekelijke rijkdom het was, reeds hier op aarde te deelen in Abrahams geloofsverwachting.
Van die stad, welker kunstenaar en bouwmeester Gods is, zal eens in blijde reien worden gezongen: „God is in het midden van haar. Zij zal in eeuwigheid niet wankelen.”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1907

De Wekker | 4 Pagina's

De stad, die fondamenten heeft

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1907

De Wekker | 4 Pagina's