Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. B. te N. A. vraagt ons waarom de Heere Jezus (Matth. 16: 20) Zijnen discipelen verbiedt bekend te maken dat Hij de Christus is, terwijl Hij in vers 17 Zijnen discipel zalig spreekt op diens afgelegde belijdenis: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.”
Alles heeft zijnen bestenden tijd, zegt Salomo, en dit geldt ook van de prediking dat Jezus is de Christus. Zeker, er zou een tijd komen, dat de discipelen allerwegen zouden gaan prediken: „Dezen Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Zoo wete dan zekerlijk het gansche huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruist heb.” Thans echter was het de tijd nog niet. Wel beleed Petrus in vers 16: „Gij zijt de Christus”, doch den Christus verkondigen als zoodanig kon hij nog niet. Veronderstel dat de discipelen allerwege waren gaan prediken: Jezus is de Christus, wat antwoord hadden zij dan moeten geven op de vraag des volks: „Wat zij van dien Christus hadden te verwachten?” Petrus zou den Christus dan niet als Borg, die door kruislijden de zaligheid verwierf, hebben kunnen bekend maken. Van dat Borgwerk verstond hij zelf nog zoo weinig. Zie vers 22, waar Petrus op de aankondiging des Heilands van zijn naderend lijden, uitroept: „Heere, wees U genadig, dit zal U geenszins geschieden.” Hadden de discipelen, bij zoo weinig inzicht van het borgtochtelijk werk des Heeren, den Christus mogen verkondigen, zij zouden Hem met een aureool van aardsche heerlijkheid voorgesteld hebben, als een koning, gezalfd om den troon van David in te nemen en te Jeruzalem als aardsch vorst te regeeren. Vandaar dat de Heiland verbiedt bekend te maken dat Hij de Christus is en daartegenover hen in vers 21 gaat voorbereiden op hetgeen de Christus lijden moet om daarna verheerlijkt uit het graf op te staan.
Ook voor hen, die reeds in Christus geloofden, ware die prediking niet nuttig. De gedachte aan een aardsch Koninkrijk had tot verkeerde handelingen kunnen leiden. Zij hadden die prediking kunnen beschouwen als een sein, dat zij zich aan de macht der Romeinen moesten onttrekken en Jezus als Koning naar Jeruzalem moesten voeren. Ja ook voor hen die niet in Christus geloofden, ware nu, vóór de kruisiging des Heilands, de prediking niet goed dat Jezus de Christus is. Zijne vijanden zonden er eene poging tot oproer, eene poging tot omverwerping van het Romeinsche gezag in gezien en Christus als oproermaker bij de overheid aangeklaagd hebben. Christus toch beteekent gezalfde en de bekendmaking dat Jezus de gezalfde is, zou opgevat zijn geworden als gezalfd tot het bekomen van bekomen van een aardsche kroon.
Zoolang Christus in Zijn vernederd leven op aarde was, predikten Zijn daden dat Hij de Christus is, men moest in Hem gelooven omdat Zijne werken getuigden dat Hij van den Vader gezonden was, en eerst na de verheerlijking kregen de Apostelen het bevel: „Predikt het Evangelie allen creaturen”, ook het Evangelie dat Petrus als geloofsbelijdenis uitsprak: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.”

’s-Gr. ('s Gravenhage) d.B.

A.V. te R. in Transvaal vraagt, waarom het gebruik van den Kerstboom een „heidensch gebruik” wordt genoemd.
De oude Germanen vereerden den eik als een heiligen boom. Onder statige eiken werd rechtspraak gebonden. In het woud onder statige eiken vierden zij hun heidensche feesten. Op den avond van het „joelfeest”, ten tijde van den winterzonnestilstand, dus ongeveer 21 Dec. of iets later, werd een everzwijn geofferd ter eere van één hunner goden in het woud, dat dan verlicht werd door het offervuur en de door het volk meegebrachte flambouwen. Toen het Christendom door de Germanen omhelsd werd, kwam het Kerstfeest in de plaats van het joel- of midwinterfeest en de verlichte kerstboom in plaats van het woud met zijn offervuur. In Duitschland is dan ook nog veel meer dan bij ons de kerstboom in gebruik. Die boom met zijn verlichting en geschenken was een vergoeding voor de heidensche feesten, waardoor men het Christenfeest aan het heidensche feest trachtte aan te passen. Het Christendom onder de Germaansche volken verspreid, nam zoo doende veel van het heidendom over, doch gaf er eene Christelijke kleur aan.
De Synode onzer Christelijke Gereformeerde Kerk besloot daarom ook in 1879 het gebruik van den kerstboom af te raden.

’s Gr. ('s Gravenhage) d.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1907

De Wekker | 4 Pagina's