Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Christelijke Gereformeerde Kerk (XCIV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christelijke Gereformeerde Kerk (XCIV)

De Afscheiding

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De eerste aanval, welke het Class. Bestuur van Heusden op mij deed, was over het niet voorstellen der vier vragen bij de Belijdenis of Avondmaalspredikatie. Daar die vragen niet voorhanden waren, daar ik wist hoeveel predikanten dezelve in het geheel niet of ten minste zeer schaars voorlazen, daar er zeer weinigen te Almkerk en te Emmichhoven op die vragen gezet waren, maakte ik geen bezwaar om dezelve na te laten, temeer daar ik gemoedelijk bezwaar had om ze der gemeente voor te stellen, dewijl ik die afvraging beschouwde als eene tegen Gods Woord strijdende zaak, doch spoedig werd ik door het Class. Bestuur van Heusden gelast, de vier vragen bij elke voorbereiding aan de gemeente voor te stellen, met de waarschuwing, dat „de kerkeraad mijner gemeente zou worden uitgenoodigd om van de nauwkeurige nakoming hiervan aan het Classicaal Bestuur bericht in te zenden.” Ik heb mij onderworpen en ten genoege van twee of drie leden der Hervormde gemeente die vragen gedaan; telken reize moest de kerkeraad bericht inzenden over de stipte nakoming van den classicalen last, tot dat ik, eenige reizen dit geschied zijnde, den president des kerkeraads verzocht, aan voornoemd bestuur te willen schrijven dat ik beloofde de bedoelde vragen te zullen blijven voorstellen, totdat ik, bij verandering van besluit, aan het Classicaal Bestuur daarvan bericht zoude geven; en ik ben dezelve blijven afvragen, ook zelfs toen ik geene gezangen meer konde of mocht laten zingen. De aanleidende oorzaak, dat ik geene gezangen meer konde of mocht laten zingen, was, dat eerst één lid der gemeente en daarna eenige anderen hunne hoofden gedekt hielden, terwijl het gezangvers gezongen werd; indien die eerste een was van diegenen, die men wel eens met den naam van toongevers bestempelt, of van dezulken onder de geloovigen, die onbedacht of onbeproefd datgeen, wat zij met bijzondere opmerking in Gods Woord lezen, en waarmede eenige hartstochtelijke aandoeningen gepaard gaan, dadelijk voor eenen wenk des Heeren en een gewrocht des Heiligen Geestes houden, zoude mij de zaak minder opmerkelijk zijn voorgekomen; doch juist kan het tegendeel van hem gezegd worden, en daarom trof mij de zaak meerder; niet echter, dat ik deze daad goedkeurde: uit mijn en anderer verzoek en vermaning tot nalating bleek het tegendeel. Doch tevens vermanen wij dezulken, die onbedacht alle dergelijke daden afkeuren, en als menschelijke driften beschouwen, te bedenken, dat de Heere voor de Kerk onder het O. T., en na de grondlegging der Christelijke Kerk, somtijds door ons dwaze en verkeerd schijnende middelen, groote en gewichtvolle zaken heeft daargesteld; en wanneer zij tegenwerpen, dat men toch wel één versje gezangen konden medezingen, en indien dat al niet, het dan toch wel konde aanhooren, en ten minste zijn hoofd konde ontdekken wanneer het gezongen werd; dan zouden zij, voor welke dit zonde gevonden was, kunnen antwoorden: dat, toen eenmaal op de hoeken der straten van Parijs kruishouten geplaatst waren, om de voorbijgaande Hugenoten te kunnen onderkennen, men toch licht zijnen duim over voorhoofd en borst had kunnen bewegen, om daardoor den marteldood te kunnen ontgaan. Zij zouden u kunnen wijzen op de Joodsche moeder, die met hare zeven zonen liever de wreedste martelingen wilde ondergaan onder de overheersching van den heidenschen dwingeland Antiochus Epiphanes, dan een stukje zwijnenvleesch te eten; terwijl den ouden Eliazarus werd toegestaan, om vleesch dat hij eten mocht, zelf toe te bereiden en alleen maar te veinzen, als of hij at hetgeen van den Koning was verordineerd. Dit, zoude men zeggen, had hij toch lichtelijk kunnen doen, maar hij wilde zelfs niet veinzen, en zijne laatste woorden waren: „Den Heere, die eene heilige wetenschap heeft, is openbaar, dat ik, kunnende van den dood bevrijd worden, zware pijnen in mijn lichaam verdrage, gegeeseld zijnde, en dat ik naar de ziele dit gewilliglijk lijde om Zijner vreeze wille” (2 Maccab. VI en VII).
Het gebeurde in het kerkgebouw scheen spoedig ter kennisse te zijn gekomen van Fxc. den Heer Gouverneur van Noord-Brabant; door tusschenkomst van den Burgemeester kreeg ik last van Zijne Excellentie, de ongeregelden te vernamen, hetwelk ik op mij nam, en van den predikstoel gedaan heb; tevens beloofde ik den Burgemeester, de overtreders der wetten van het Hervormd Kerkgenootschap voor den kerkeraad te zullen roepen, hetgeen al mede volbracht werd.
Spoedig werd dit ter kennisse van het Class. Bestuur gebracht, dat daarop de volgende missive aan den kerkeraad van Almkerk richtte, nadat door den predikant reeds een schrijven van deszelfs voorzitter was ontvangen.

Heusden , 9 Maart 1835.
No. 20/10.
Het Classicaal Bestuur van Heusden, met leedwezen de oneerbiedigheid vernomen hebbende, aan welke sommigen, (het zij dan leden uwer gemeente, het zij dan vreemdelingen) zich bij het zingen der Evangelische gezangen schuldig maken, door of dit gedeelte der openbare godsdienstoefeningen, in onze hervormde kerk in gebruik, niet met de vereischte aandacht bij te wonen, of zelfs wel daarbij den hoed op het hoofd te houden; heeft gemeend op grond van Art. 60 van het Koninklijk Besluit van den 7den Januari 1816, No. 1, UEw. vergadering deswege te moeten aanschrijven, om alzoo, kan het zijn op zachte wijze, eene onordelijkheid tegen te gaan, welke in het belang der godsdienst in het gemeen, en van uwe gemeente in het bijzonder, moet en ook zal gestuit worden.
Daar de verplichting der kerkeraden tot handhaving der orde en tot stuiting van alle wanorde ten duidelijkste wordt aangewezen in het reglement op de kerkelijke tucht, Art. 7, en in het huishoudelijk reglement van de kerkeraden in deze provincie . Art. 28, zoo meent het bestuur voornoemd, UEw. deze artikelen om meer dan eene reden te moeten herinneren, opdat UEw. dientengevolge die maatregelen kunt beramen, welke, goed aangewend, gewisselijk doel zullen treffen.
De maatregelen zullen zijn: 1e. nogmaals (indien het niet reeds geschied zij) de rustverstoorders op eene ernstige wijze door den Leeraar het onbehoorlijke van hun gedrag, opentlijk van den predikstoel op den eerstkomenden zondag onder het oog te doen brengen, en hen te vermanen om van hetzelve afstand te doen; 2e. zoo dit ongelukkiglijk niet mocht baten, den schuldige, of de schuldigen, voor den kerkeraad te ontbieden, en hen te onderhouden over hunne verkeerde handelwijze, met voortgezette vermaning en bijgevoegde waarschuwing tegen de gevolgen; en 3e. indien ook deze poging vruchteloos ware, dan kennis van hun wangedrag te geven aan de plaatselijke politie, welke ook tot handhaving der godsdienstige orde aanwezig is.
Het Classicaal Bestuur insteert met allen bescheiden ernst op het aanwenden dezer maatregelen, want het geldt hier niet het al of niet zingen der Evangelische gezangen, hetwelk ieder vrijstaat, maar het geldt hier de rust, de orde en den eerbied bij onze openbare Godsvereering, welke te storen niemand geoorloofd is, en waarin door het wetboek op eene voldoende wijze voorzien is.
Het Classicaal Bestuur noodigt UEw. wel ten nadrukkelijkste uit, om van hetgene ten deze door UEw. na Zondag 15 Maart gedaan is, in den loop dier week, des noods bij expresse, aan den Scriba van het bestuur of aan Praeses te berichten, opdat het bestuur in UEw. handelwijze beruste, of handele naar rade.
Het Classicaal Bestuur voornoemd,
namens hetzelve,

(get.) T. van Spall, Praeses.
C.W. Pape, Scriba.

Terecht zegt Ds. Gezelle Meerburg dat het hem vooral met het oog op dien derden maatregel onmogelijk was het Class. bevel op te volgen. De politie in te roepen, waarvan hij wist, dat ze maar al te gewillig aan dezen oproep gehoor geven zou, die ze desnoods met geweld buiten het kerkgebouw zetten zou en groote beroering in de gemeente verwekken, wilde hij niet en hij gaf daarvan kennis aan het Class. Bestuur. Hij besloot dus aan de beide eerste Class. voorschriften gehoor te geven; en indien deze maatregel vruchteloos was, zou hij het gezangvers, dat hij tot op dien tijd onmiddellijk na het voorgebed liet zingen, op het nagebed laten volgen.

Q.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1907

De Wekker | 4 Pagina's

De Christelijke Gereformeerde Kerk (XCIV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1907

De Wekker | 4 Pagina's