Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Den medicijnmeester niet van noode

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Den medicijnmeester niet van noode

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Jezus antwoordende zeide tot hen: „Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn.”Lucas 5:34.

Schriftgeleerden en farizeën murmureeren tegen Jezus’ discipelen. Zij kunnen hun ergernis, hun ontevredenheid niet verbergen. Waarom? Was er oorzaak, was er aanleiding? Naar zij meenden wel, want Jezus is met Zijne discipelen gegaan in het huis van Levi. Deze was een tollenaar, en tengevolge daarvan, gelijk het met alle tollenaars ging, veracht bij het volk. Maar wat is er gebeurd? Jezus heeft Levi, den tollenaar geroepen van den tol en tot hem gezegd: „Volg mij”. Gehoorzaam aan die roeping des Heeren, verlaat Levi alles en volgt Jezus. En dat wel zoo, dat hij aanstonds liet blijken, dat hij bijzondere betrekking gevoelde op den Persoon, die tot volgen hem geroepen had, door Hem een grooten maaltijd aan te richten in zijn huis. Aan dien maaltijd zitten vele tollenaren en anderen aan. En onder die aanzittende gasten worden ook Jezus en Zijne discipelen geteld. Vandaar die beschuldigende opmerking en vraag: Waarom eet en drinkt gij met tollenaren en zondaren? Zoo iets was naar het oordeel van Schriftgeleerden en farizeën ongepast. Van zulke slechte en verachte menschen, als vooral de tollenaars waren in de schatting der Joden, moest men zich onttrekken, alle gemeenschap met dezulken vermijden.
Zie, zoo denken en oordeelen menschen, die rechtvaardig zijn in eigen oogen en die vreemd zijn aan alle ware zelfkennis. Zoo denken en oordeelen ook zij, die meenen, dat de Zoon des menschen is gekomen, niet om zondaars, maar om rechtvaardigen te roepen. Vandaar dat antwoord, dat Jezus geeft op de vraag der murmureerende farizeën en schriftgeleerden. Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn.
Geheel het verband dezer woorden, bijzonder ook het naast hierop volgende, wijst met ontwijfelbare zekerheid aan, dat de Heere met den medicijnmeester zichzelven, met de gezonden die murmureerenden, en met zieken dezulken bedoelt, die niet slechts door anderen voor groote zondaars worden aangezien, maar die ook zichzelven daarvoor houden. Gezond konden die murmureerenden zijn naar het lichaam, maar er is een krankheid van nog veel erger aard.
Zulk eene krankheid is de zonde, waardoor ziel en lichaam zijn aangetast. Maar helaas! deze krankheid wordt slechts door weinigen in haar aard gekend. Daartoe wordt meer, wordt geheel iets anders vereischt, dan wat men vind bij farizeën en schriitgeleerden, die zich ergerden aan hetgeen Jezus en Zijne discipelen deden. De zonde is als de tering, die den mensch schier ongemerkt sloopt. Zij is als de kanker, die het gansche organisme van den mensch aantast. Door de zonde is het geheele geslacht van Adam onrein en verdorven geworden voor God. Zoo zelfs, dat onze beste werken voor de heilige Majesteit Gods nog aan een wegwerpelijk kleed gelijk zijn. Alleen door te zien in de spiegel van Gods heilige Wet kan de mensch komen tot kennis zijner ellende. Daarbij zijn echter noodig verlichte oogen des verstands. En alleen de Heilige Geest kan die genade in den zondaar werken. Welk een groote verandering hierdoor ontstaat, blijkt uit vele voorbeelden in de Heilige Schrift. Uit vele noemen we er slechts één. Denk dan slechts aan die mannen tot welke Petrus predikte op den Pinksterdag te Jeruzalem. Godvruchtige mannen uit allerlei landstreek waren daar bijeen. En toen de H. Geest het woord der prediking aan hunne harten heiligde en hunne blinde zielsoogen werden verlicht, wat werden ze toen arm, slecht en ellendig in eigen schatting. Met welk een diepe ontroering en verootmoediging riepen zij uit: „Wat zullen wij doen, mannen broeders?” Bij zulk eene ontdekking zegt ge niet tegenover de Wet: alle deze dingen heb ik onderhouden van der jeugd af. Dan ziet ge geen splinter in uws broeders oog, zonder gewaar te worden den balk in eigen oog.
Dan is het u niet genoeg, te kunnen zeggen: ik ben voor openbare en doorbrekende zonden bewaard. Neen, dan verstaat ge, dat de Wet geestelijk is, en dat zij niet alleen vraagt naar uwe daden, maar ook naar woorden en gedachten. Hoe langer ge dan door goddelijk licht moogt staren op de heiligheid van Gods Wet, hoe meer ge zult zien van de diepe verdorvenheid van uw bestaan. Al zouden dan alle menschen u voor gezond, voor rein, heilig en voortreffelijk verklaren, dan zoudt ge dien ijdelen roem afwijzen, ge zoudt er afkeerig van zijn, bewust zijnde van uw geestelijke en doodelijke krankheid, bewust van uw zonde en ellendestaat voor het aangezicht des Heeren.
Niet hij, dien het slechts van anderen wordt gezegd, maar die het door Gods genade met eigen oogen ziet, die wordt in eigen schatting waarlijk arm, ellendig en nooddruftig. Kon de mensch in dezen nog maar goed maken, wat hij zelf eenmaal bedorven heeft, dan was het nog wat anders. Maar ook dit behoort tot de ellende van ieder Adamskind, dat men door de zonde onmachtig is geworde tot eenig geestelijk goed en daarenboven van nature steeds geneigd tot alles wat zondig en verkeerd is. Zal uit nood en behoefte der ziele de vraag worden geboren, of er nog een middel is, om de straf der zonde te ontgaan en wederom tot genade te komen, dan moet dit worden gekend. Dan ziet ge niet alleen, maar gij gevoelt ook uwe ellende. Dan doet ge niet gelijk teringlijders, die zich vleien met een valsche en ongegronde hoop op herstelling, neen dan wordt u de zonde waarlijk zonde voor God.
En o blijde tijding, als ge uit en door het evangelie moogt hooren, dat er een Middelaar en Zaligmaker is, die alle zonde kan vergeven en die een eeuwige gerechtigheid voor zondaars heeft verworven. Vragen de gezonden naar geen medicijnmeester, gij zijt dan de kranke, de lijdende, de met den eeuwigen dood bedreigde, wiens eenigst uitzien daarnaar is. Niet slechts de bewustheid, maar ook het smartelijk gevoel van uwe krankheid, doet u gelijk zijn aan iemand, die ineenkrimpt van smart en die zelfs het allerbitterste medicijn door den Medicijnmeester voorgeschreven wel gebruiken wil, in de hoop natuurlijk, dat zijn smarten zullen worden verzacht en dat zijn krankheid genezen zal. Zeg dien lijdenden en in elkander krimpenden mensch, dat hij geen medicijnmeester van noode heeft, en hoe zou men u anders daarbij kunnen aanzien, dan als een stoïcijn of als een spotter met het leed en het lijden van anderen.
Al de rijkdom der genade Gods is ons geopenbaard in Hem, die Israëls Heelmeester en Ontfermer is. Groot was het, tijdens ’s Heeren omwandeling op aarde van Hem te zien en te hooren, dat Hij alle lichaamskrankte kon genezen, ja zelfs dat dooden door Hem werden opgewekt. Maar grooter, oneindig grooter nog was, het Hem te leeren kennen als den Machthebbende om de zonden te vergeven. Waar al wat schepsel is, machteloos tegenover staat, daar is het Christus, de van eeuwigheid van den Vader gezalfde, die alle zielesmarten en krankheden genezen kan. Wie in hangen nood en uiterste benauwdheid tot Hem mag vluchten, wordt nooit teleurgesteld. Dat is Zijn hoogste eer en vreugde, want daardoor wordt het welbehagen Gods volbracht. Dat was het groote doel Zijner komst op aarde, om, naar luid der profetie, te verbinden de gebrokenen van harte, om alle treurigen te troosten.
Hadden zij dit verstaan, die daar veroordeelend vragen: waarom eet en drinkt gij met tollenaren en zondaren? men zou het zich een eere en weldaad hebben gerekend, in datzelfde gezelschap een plaats te mogen innemen. Men zou zich dan niet hebben ingebeeld zelve gezond te zijn, maar door de verlichting des Geestes aan zich zelven ontdekt, in Jezus den Heere de Gave, de allergrootste Gave Gods hebben erkend. En ditzelfde geldt nog van allen, die zich afkeeren van dien geheel eenigen Medicijnmeester, zonder zich bewust te zijn, aan Hem zoo groote behoefte te hebben. Ach zoo klein is het getal dergenen die uit ware behoefte en met oprechte belangstelling naar Jezus vragen als naar dien eenigen Naam onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. De menschen zijn in dit opzicht nog gelijk aan hen, die leefden tijdens Christus’ omwandeling op aarde. Om van lichaamssmarten en krankheden genezen te worden wilde men wel tot Jezus komen, om van Zijn macht en liefde te profiteeren. Maar om van schuld en zonde verlost te worden en Hem tot zijn deel te mogen hebben als Borg en Middelaar, dat is zoo geheel iets anders. Daar komt het niet toe met den mensch, tenzij hij zelf de noodzakelijkheid daarvan inziet en gevoelt. Dan kunt ge niet buiten Hem. Dan ziet en gevoelt ge, hoe arm de wereld is met al haar wetenschap en met al haar vernuft tegenover de behoefte van uwe onsterfelijke ziel.
Hoe ijdel is dan al het pogen om die behoefte op een andere wijze te vervullen. Die behoefte laat zich ook niet onderdrukken. Dat zou gelijk zijn, als dat ge tegen iemand met geweldige pijnen zoudt zeggen: ’t Is maar verbeelding. O neen, Hij, die uit genade de behoefte werkt, die zal zelf ook die behoefte vervullen. Door de trekkende liefde des Vaders geleid tot den Zoon, vindt de geestelijk kranke in Hem den Medicijnmeester, die van alle ellende verlossen kan. Staan andere medicijnmeesters gedurig verlegen en moeten zij zoo menigmaal zeggen: „ik weet geen raad en ik heb geen middel”, Christus alleen is de Medicijnmeester, bij wien uitkomsten zijn zelfs tegen den dood. Zelfs een moordenaar aan het kruis werd nog door Hem gered. Gelukkig daarom allen, die door Gods ontferming nog in tijds hun geestelijke krankheid leeren kennen. Al ziet ge dan, dat de krankheid der zonde u heeft aangetast van het hoofd tot de voeten, en al leeft de overtuiging in u, dat beide ziel en lichaam zijn besmet, het bloed van Jezus Christus Gods Zoon reinigt van alle zonden.
Veel menschen dragen kwalen met zich om, zonder zich dit bewust te zijn. Anderen zijn er niet geheel onkundig van, maar zoeken op allerlei wijze hun krankheid te verbergen. Nog anderen zijn er altijd maar op uit om de werkelijkheid van hun kwaal steeds te verkleinen. Op geestelijk gebied zien we hetzelfde. Tot welke treurige gevolgen dit leidt, is ontzettend.
Te meenen gezond te zijn en een ongeneeslijke, een doodelijke kwaal onder de leden te hebben, — zoolang pleisters op de wonden te leggen, tot ten laatste de ziekte zoodanig is ontwikkeld en toegenomen, dat zij op eens in al haar vreeselijkheid zich openbaart; — te denken: ik ben wel zondig en onrein, maar ’t zal toch nog wel gaan — hoe ontzettend niet waar!
En dit zal te vreeselijker zijn voor allen die in de gelegenheid zijn geweest om van den éénigen en algenoegzamen Medicijnmeester Jezus gebruik te maken. Het zijn geen feilbare menschen, waaronder de beste zich kan vergissen, maar het is de heilige alwetende God, die door den mond Zijner heilige profeten en apostelen in Zijn Woord ons zegt en verzekert, dat we allen hebben gezondigd en allen de heerlijkheid Gods derven.
Wie in den tijd der genade niet wordt gered, zal voor eeuwig moeten omkomen. Het ontbreekt Christus de Medicijnmeester aan macht noch aan bereidwilligheid om ellendigen te redden. Vrijwillig kwam Hij daartoe op aarde. Vrijwillig heeft Hij daartoe de schande veracht en het kruis verdragen. Om anderen van vloek en toorn, van dood en hel te verlossen, heeft Hij zelf een vloek willen worden, en Zijne ziel uitgestort in den dood. En gelijk voor de Israëlieten, die in de woestijn door vurige slangen waren gebeten, geen ander middel was, dan het zien op de door Mozes opgerichte koperen slang, zoo is er ook voor den zondaar geen ander middel tot behoud, dan geloovig zien op Hem, die de eenige, maar volkomene Zaligmaker van zondaren is.
Met die prediking zendt de Heere Zijne dienaren uit in de wereld opdat Zijne liefde tot zondaren alom bekend worde.
En eenmaal zullen ze worden aanschouwd uit alle volken, talen en natiën, die allen hun behoudenis danken alleen aan Hem, uit Wien, door Wien, en tot Wien alle dingen zijn.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Den medicijnmeester niet van noode

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1907

De Wekker | 4 Pagina's