Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doop en Wedergeboorte (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doop en Wedergeboorte (III)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij beginnen met Calvijn, den grondlegger der Gereformeerde Theologie. In zijn Institutie ofte onderwijzinghe in de Christelyke Religie behandelt hij breedvoerig het werk dat ons thans bezighoudt, en wel in het IV Boek, XV Capittel 7 en 8. In de voorafgaande paragraaf heeft hij gehandeld over de derde vrucht des Doops: „dat wij zouden weten, dat wij alzoo met Christus zijn vereenigd, dat wij aan alle Zijne goederen part en deel hebben.” En nu begint hij paragraaf 7 met de woorden: „Waaruit zeer klaar blijkt dat de dienst van Johannes t’ eenemale een is en in alles overeenkomt met dien dienst die den Apostelen naderhand is bevolen. Want de verscheiden handen, waardoor de Doop bediend wordt, maken den Doop niet verscheiden, maar een en dezelfde leer betoont, dat het ook is een en dezelfde Doop. Johannes en de Apostelen hebben te samen overeen gestemd in een en dezelfde leer, zij hebben beide gedoopt tot boete en bekeering. Zij hebben beide gedoopt tot vergeving der zonden en in den Naam van Christus, van welken de bekeering en vergeving der zonde voortkwam. Johannes zeide, dat Christus was het Lam Gods, door wien de zonden der wereld zouden weggenomen worden, waarmede hij betuigt, dat Christus is eene offerande den Vader aangenaam, de Verzoener der rechtvaardigheid, de Auteur der zaligheid. Wat konden toch de Apostelen tot deze belijdenisse bijvoegen en toebrengen? Daarom moet niemand zich hierover ontzetten, dat de oude Leeraars arbeiden om een onderscheid te maken tusschen den Doop van Johannes en der Apostelen doop: wij moeten haar gevoelen zoo groot niet achten, dat de zekerheid en vastigheid der Schriftuur daardoor verzwakt worde. Want wie zoude liever Chrysostomus gelooven, dewelke loochent dat de vergeving der zonden in Johannes den Dooper begrepen was, dan Lukas den Evangelist, dewelke daarentegen beweert, dat Johannes gepredikt heeft den doop der bekeering tot vergeving der zonden? De scherpzinnigheid van Augustinus moet ook niet aangenomen worden waarmede hij zegt, dat de zonden door den Doop van Johannes in hoop en verwachting wierden vergeven; maar dat die door den doop van Christus metterdaad vergeven worden? Want nadien de Evangelist klaarlijk getuigt dat Johannes in zijnen doop de vergeving der zonden beloofd heeft, wat behoeft men dezen lof, die aan den doop van Johannes gegeven wordt, te verminderen, dewijl wij door geenen nood daartoe gedwongen worden. En is ’t dat iemand uit Gods Woord een onderscheid zoekt, die zal geen ander vinden dan dat Johannes doopte in dengene die komen zou, maar de apostelen in denzelven, die zichzelven alreede vertoond en geopenbaard had.”
Dit gevoelen is zoo duidelijk dat het voor zichzelve spreekt.
In de daaropvolgende paragraaf (8) legt hij er nadruk op, dat ook zij die den Doop van Johannes ontvangen hadden, volstrekt niet door Paulus zijn overgedoopt, gelijk Dr. Kuyper beweert. Nog krachtiger spreekt hij zich over dit zelfde punt uit in zijn commentaar op de Handelingen, waar hij bij Hand. 19:5 aanteekent: „Dewijl onder de ouden de opvatting heerschte, dat de doop van Johannes en die van Christus verschillend waren, zoo was het voor hen niet ongerijmd, dat degene, die alleen door den Doop van Johannes er toe voorbereid waren, opnieuw gedoopt werden. Maar aangezien zij ten onrechte en zonder grond dit verschil aangenomen hebben, zoo blijkt daaruit, dat hij een pand en teeken was van dezelve aanneming tot kinderen en van dezelfde vernieuwing des levens, die wij heden ten dage in onzen Doop ontvangen. Maar indien wij dien valschen waan bevorderen, dat er verschil is tusschen den Doop van Johannes en dien van Christus 1), zoo ontvalt ons en verliezen Wij deze uitnemende weldaad, dat wij met den Zone Gods denzelfden Doop ontvangen.” Beslist verklaart zich Calvijn dan verder tegen het gevoelen als had Paulus deze mannen overgedoopt, en hij verstaat de woorden: „En die hem hoorden, werden gedoopt in den Naam des Heeren Jezus”, niet als woorden door Lukas neergeschreven, maar als nog door Paulus gesproken zijnde en dus behoorende bij het 4e vers. Alzoo verstaan het ook onze Statenvertalers die bij vers 5 aanteekenen: Namelijk Johannes den Dooper. Want dit zijn de woorden van Paulus, verhalende hoe Johannes zijne discipelen doopte. Hetwelk blijkt uit den Griekschen tekst, in welken twee woorden µέν, dat is: wel, en δέ, dat is: maar of en (waarvan het eene voorgaat in het 4e vs. en het andere volgt in het 5e vs.) aanwijzen, dat de dingen die in deze twee verzen gezegd worden, tezamen moeten gevoegd worden, en dat er van één persoon en zaak gesproken wordt. Zoodat hieruit niet kan bewezen worden, dat deze discipelen van Paulus zouden herdoopt zijn.
Calvijn is dus van ons gevoelen, dat er geen wezenlijk verschil tusschen den Doop van Johannes en den Christelijken Doop mag worden aangenomen. Hooren wij thans naar Voetius, den pater orthodoxiae.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Doop en Wedergeboorte (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1907

De Wekker | 4 Pagina's