Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doop en Wedergeboorte (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doop en Wedergeboorte (IV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voetius handelt over dit stuk breedvoerig in zijn Politicae Ecclesiasticae pars secunda pag. 380, 387. Daar stelt hij de vraag: An Eaptismus ejus essentialiter distinctus fuerit a Baptismo Christi et Apostolorum? d.i. of de Doop van dezen (d.i. van Johannes) wezenlijk onderscheiden is geweest van den Doop van Christus en de apostelen? Wij zullen het geheele antwoord niet letterlijk uit het Latijn overzetten, maar het slechts nauwkeurig en getrouw weergeven. Allereerst wijst Voetius er dan op, dat dit het gevoelen is der Roomsche Godgeleerden, zooals dat kan gelezen worden bij Thomas en Bellarminus. Maar ook de Socinianen, Anabaptisten en Remonstranten hellen daartoe over gelijk te zien is uit Grotius, die in zijn commentaar op Hand. 19 oordeelt dat de apostel deze discipelen heeft overgedoopt om reden hij den doop van Johannes niet erkende.
Voetius gaat nu vervolgens na de gronden waarop de Reformatorische uitlegging steunt.
Zijn eerste grond vindt hij in den Griekschen tekst, en het is dezelfde die in onze kantteekening gevonden wordt.
Zijn tweeden grond ontleent hij aan vers 6 waar ons met de eerste woorden van Lukas des Evangelist verhaald wordt dat Paulus hun de handen opgelegd heeft en de Heilige Geest over hen kwam; waardoor zij de charismata of buitengewone gaven des Heiligen Geestes ontvingen. Maar daar wordt geen melding gemaakt van water of van een doopen met water. Voetius wijst hier op Hand. 8 vers 12 waar de Samaritanen eerst door Filippus waren gedoopt en daarna pas door de oplegging der handen van Petrus en Johannes de charismata des Heiligen Geestes ontvingen.
Den derden grond vindt hij in vers 4, waar met Paulus’ woorden gezegd wordt, dat Johannes gedoopt heeft niet slechts dat zij zich zonden bekeeren, maar dat zij zouden gelooven in Jezus Christus.
Den vierden grond vindt hij in de analogia der Heilige Schrift, welke ons duidelijk leert dat Johannes gepredikt heeft bekeering en geloof in Jezus Christus en de vergeving der zonden door Jezus Christus, en hij heeft zijne prediking met het sacrament des doops, evenals met een zichtbaar woord, aan de geloovigen die van hem gedoopt werden, beteekend en verzegeld. Derhalve, zegt hij, gelijk zijne prediking was, alzoo was ook zijn doop. En gelijk zijne prediking niet slechts berouwwekkend, maar ook Evangelisch was, alzoo was ook zijn doop een Evangelische doop.
Vervolgens wijst hij de noodzakelijkheid van beider wezenlijke gelijkheid aan ab absurdis consequentibns, d.i. wegens de ongerijmde consequenties, die uit hunne ongelijkheid zouden volgen.
Alle consequenties die hij trekt, vinden wij niet even sterk, en hier en daar zijn ze werkelijk niet vrij van spitsvondigheid.
De eerste is, dat wanneer beide doopen in wezen niet gelijk waren, daaruit volgen zou, dat wij dan den doop met Christus niet gemeen hadden — een argument, dat wij reeds bij Calvijn vinden en dat dus vermoedelijk door Voetius aan dezen ontleend is.
Een ander argument voor de gelijkheid van beide, ontleent hij hieraan: dat dan allen die door Johannes gedoopt waren, door Christus en de apostelen moesten overgedoopt zijn geworden en waar dit niet geschiedde, daar hebben deze dan niet kunnen deelen in de vergeving der zonden, volgens hen die een wezenlijk verschil tusschen beiden aannemen.
En nu lezen wij nergens dat zij overgedoopt zijn, en toch is daar overvloedig gelegenheid toe geweest, (zie Joh. 1 en 3), en derhalve besluit Voetius tot de essentiëele gelijkheid van beide doopen.
Ten slotte weerlegt hij het dwaalgevoelen der oud-vaders, beginnende met Joh. Damascenus. Breedvoerig en treffend weerlegt hij op dit punt het gevoelen van Augastinus, die een sterke voorstander van de wezenlijke scheiding was. Genoeg. Ook Voetius handhaaft beslist en duidelijk de wezenlijke eenheid van beide doopen en dit op gronden die wel der overweging waardig zijn.
Mogen wij er dit nog aan toevoegen, dat het onzes inziens niet dan tot groote schade voor onze Gereformeerde Theologie is, dat er zoo weinig studie van Voetius’ geschriften gemaakt wordt. Men blijft in onze dagen maar al te veel bij de geschriften van Dr. Kuyper en Bavinck staan, maar gaat veel te weinig op de bronnen zelf terug. Voetius is en blijft nog voor onzen tijd een goudmijn voor de Gereformeerde dogmatiek en hij zij hiermede onzen predikanten van harte aanbevolen. Bestudeer Voetius en— — gij hebt wapens in iederen strijd. Laat het Latijn u niet afschrikken.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Doop en Wedergeboorte (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1907

De Wekker | 4 Pagina's